ECLI:NL:CRVB:2016:2858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 19 november 2009 ziek had gemeld wegens gewrichtsklachten, had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 10 juni 2013 geschikt was voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv nadere informatie bij zijn behandelend specialisten had moeten opvragen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid, zoals vastgesteld in de WIA-beoordeling.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebeurd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.