ECLI:NL:CRVB:2016:2857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, had zich op 3 november 2010 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellant met ingang van 31 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Na een nieuwe ziekmelding op 22 januari 2014, werd appellant een ZW-uitkering toegekend. Echter, bij besluit van 5 juni 2014 beëindigde het Uwv deze uitkering, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat alle klachten van appellant in de beoordeling waren meegenomen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de beperkingen van appellant geen belemmering vormden voor het verrichten van de maatgevende arbeid, zoals vastgesteld in het kader van de Wet WIA.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.