ECLI:NL:CRVB:2016:2856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
15/138 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als betonvlechter werkte, meldde zich op 18 januari 2013 ziek met oorsuizingen en duizeligheid. Hij ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar na zijn ziekmelding kreeg hij ZW-ziekengeld. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellant vanaf 18 februari 2014 in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, en trok zijn uitkering in. Appellant ging in beroep bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft onderschreven, en dat zijn klachten niet goed zijn geobjectiveerd. Hij voerde aan dat er ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de functies die hem zijn aangeboden niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de juiste beperkingen hadden vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

15/138 ZW
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2014, 14/3419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P.A. van Beers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als betonvlechter voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 18 januari 2013 ziek heeft gemeld met oorsuizingen en duizeligheid. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft appellant ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen en diverse malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
26 november 2013 vastgesteld dat appellant vanaf 18 februari 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW, omdat appellant op 27 januari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant is met zijn beperkingen in staat geacht functies als boekhouder/kassier/loonadministrateur, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur en administratief medewerker (beginnend), te vervullen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 april 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2014 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 april 2014, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de verzekeringsartsen niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat de klachten van appellant niet te objectiveren zijn. Appellant heeft naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (en in navolging van hem de rechtbank) ten onrechte het opnemen van beperkingen in verband met buigfrequentie, bewegingen van het hoofd, het boven schouderhoogte actief zijn en torderen in de FML, niet noodzakelijk heeft geacht. Voorts is volgens appellant ten onrechte geen urenbeperking opgenomen, nu van de ziekte van Ménière bekend is dat deze vermoeidheid kan veroorzaken, en is hij bij de beperking op het gebied van ‘conflicthantering’ ten onrechte alleen beperkt geacht voor conflicthantering in persoonlijk contact en niet ook voor conflicthantering in schriftelijk en telefonisch contact. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de functies voor hem niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Deze arts heeft appellant gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken.
4.3.
In zijn rapport van 23 januari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat de beperkingen in de FML van 22 oktober 2013 in verband met buigfrequentie, bewegingen van het hoofd en torderen niet (meer) aan de orde zijn, omdat uit de informatie van KNO-arts A.P. Nagtegaal blijkt dat er geen luxerende hoofdbewegingen of andere situaties zijn aan te wijzen. In zijn nader rapport van 9 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat tinnitusaanvallen met vertigo in het kader van de ziekte van Ménière onafhankelijk zijn van houding of beweging van het hoofd, en dat daarom terecht de beperkingen in verband met buigfrequentie, bewegingen van het hoofd, het boven schouderhoogte actief zijn en het torderen, niet meer in de FML van 23 april 2014 zijn opgenomen. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.
4.4.
Over de vermoeidheidsklachten en de volgens appellant daarvoor aan te nemen urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 juli 2014 en zijn nader rapport van 9 maart 2015 het standpunt ingenomen dat uit de informatie van de specialisten niet blijkt dat een aanval van oorsuizen (tinnitus) leidt tot vermoeidheidsklachten en dat bestudering van de symptomen of kenmerken van de ziekte van Ménière leert dat moeheid daar niet bij wordt benoemd. Hij heeft voorts overwogen dat de door appellant geclaimde vermoeidheid niet tot een bijkomende urenbeperking hoeft te leiden, nu in de passende arbeid voldoende rekening is gehouden met de specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Wat appellant naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze overwegingen.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de functies voor hem niet geschikt zijn. In zijn rapport van 23 april 2014 heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant zoals die is vastgelegd in de FML van 23 april 2014, niet overschrijdt.
4.6.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt, en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) L.L. van den IJssel

UM