ECLI:NL:CRVB:2016:284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
14-5840 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die een WGA-uitkering ontving. De Raad heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 35 tot 45%. De rechtbank heeft de deskundige, die door haar was geraadpleegd, gevolgd in zijn oordeel dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vastgelegd. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht als geschikt aangemerkt voor appellante, ondanks haar klachten van lipo-lymfoedeem en carpaal tunnelsyndroom (CTS).

Uitspraak

14/5840 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 september 2014, 13/1947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Seldam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 september 2010 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld dat er voor appellante met ingang van
21 januari 2010 een recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Daarbij is de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,04%.
1.2.
Bij besluit van 14 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering met ingang van 31 mei 2011 is geëindigd en dat appellante met ingang van deze datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven.
1.3.
Op 19 april 2011 heeft appellante zich per 1 januari 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met psychische klachten.
1.4.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het Uwv, naar aanleiding van haar melding, appellante medegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op
35 tot 45%.
1.5.
Appellante heeft zich op 29 mei 2012 met been- en handklachten toegenomen arbeidsongeschikt gemeld omdat inmiddels door de artsen was geconstateerd dat er sprake is van lipo-lymfoedeem en dat daarnaast door de neuroloog een carpaal tunnelsyndroom (CTS) is vastgesteld.
1.6.
Na een medisch onderzoek op 10 juli 2012 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat een door pijn verminderde belastbaarheid van de handen aannemelijk is, waardoor frequent krachtig gebruik en trillingen op de handen en polsen beperkt is. De verzekeringsarts ziet reden om aanvullende beperkingen op te nemen voor het gebruik van de handen die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 augustus 2012. Bij besluit van 27 september 2012 heeft het Uwv, mede op basis van arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellante ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en dat de vervolguitkering niet wijzigt.
1.7.
Bij besluit van 27 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 september 2012 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossieronderzoek en aanwezigheid bij de hoorzitting te kennen gegeven dat er geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen voor bijstelling van de al aangegeven beperkingen passend bij CTS. In de FML is in voldoende mate rekening gehouden met de beperkingen als gevolg van de aandoeningen lipo-lymfoedeem en CTS.
2.1.
Appellante heeft in beroep staande gehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar hand- en polsbeperkingen en heeft ter ondersteuning van haar stelling een (uitgetypt) telefoonverslag overgelegd van 19 juni 2013 van E.C. van Eijk,
verzekeringsarts-medisch adviseur.
2.2.
De rechtbank heeft voor haar oordeelsvorming neuroloog dr. G.K. van Wijngaarden als deskundige geraadpleegd. Deze heeft op 15 april 2014 verslag uitgebracht. De deskundige heeft na onderzoek geconcludeerd dat, naast adipositas, sprake is van een diffuse zwelling van subcutaan weefsel aan de extremiteiten zonder kenmerken van pitting. Neurologische stoornissen heeft de deskundige niet geconstateerd. De deskundige heeft te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de FML. De door het Uwv geselecteerde functies ontmoeten in de visie van de deskundige geen bezwaren.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad het oordeel van de door haar benoemde deskundige gevolgd. Van bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het advies van de deskundige te volgen om een psychiater dan wel een reumatoloog in te schakelen. Daartoe is overwogen dat appellante ten tijde van de datum in geding geen psychische klachten heeft gemeld. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die onder verwijzing naar de onderzoeksbevindingen van de internist te kennen heeft gegeven dat bij lichamelijk en aanvullend onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden voor een reumatologische oorzaak.
2.4.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geconcludeerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard
3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat, hoewel de deskundige geen neurologische stoornissen heeft geconstateerd, in 2012 al CTS is gediagnosticeerd. Onder verwijzing naar het telefoonverslag van verzekeringsarts Van Eijk, is appellante door CTS beperkt voor repetitieve bewegingen die hoogfrequent en krachtig zijn. De FML komt daaraan onvoldoende tegemoet. Ook de functies zijn gelet op deze klachten niet geschikt voor appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de medische grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige in zijn oordeel heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet voordoen. De door de deskundige gegeven motivering is overtuigend. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De in hoger beroep aangevoerde gronden vormen niet een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze. Voor het stellen van verdergaande beperkingen dan die in de FML zijn vastgelegd, en door de deskundige zijn bevestigd, is geen aanleiding. Daarbij wordt aangetekend dat appellante heeft nagelaten haar standpunt in hoger beroep te onderbouwen met objectief medische gegevens. Aanvullend wordt nog overwogen dat de verzekeringsarts, zoals blijkt uit het rapport van 10 augustus 2012, bij het vaststellen van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 10 augustus 2012 is uitgegaan van de diagnose lipo-lymfoedeem en CTS. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer of andere beperkingen dienen te worden aangenomen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 augustus 2012 is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als geschikt aangemerkt.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk

HD