ECLI:NL:CRVB:2016:2836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) af te wijzen. Appellante, geboren in 1955, had op 14 februari 2013 een aanvraag ingediend na het overlijden van haar echtgenoot. Ze stelde dat ze meer dan 45% arbeidsongeschikt was, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 45% was. De Svb volgde dit advies en wees de aanvraag af.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. In hoger beroep voerde appellante aan dat ze meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Svb de aanvraag op goede gronden had afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering, gezien haar arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan. De FML was adequaat en er waren geen aanwijzingen dat appellante op de relevante datum meer beperkingen had dan vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.