ECLI:NL:CRVB:2016:2822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
14/6662 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag bijstandsverzoek wegens onvolledige gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door appellanten, die op 26 november 2013 is ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellanten niet alle gevraagde bankafschriften hebben ingeleverd. Het college had appellanten verzocht om voor 9 december 2013 nadere gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften van de laatste zes maanden. Na een herhaalde oproep om de gegevens in te leveren, heeft het college op 23 december 2013 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de ingeleverde gegevens onvoldoende waren voor een goede beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat zij tijdig alle gevraagde bankafschriften hebben overgelegd. De Raad heeft echter vastgesteld dat de ingeleverde bankafschriften niet de volledige gevraagde periode besloegen en dat er alleen afschrijvingen zichtbaar waren, zonder bijschrijvingen. De Raad heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6662 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2014, 14/3743 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. M.L. Daniëls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Daniëls. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. C.B.M. Peters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 26 november 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2.
Bij brief van 2 december 2013 heeft het college appellanten verzocht vóór 9 december 2013 nadere gegevens in te leveren, waaronder alle bankafschriften van spaar- en betaalrekeningen van de laatste zes maanden.
1.3.
Bij brief van 9 december 2013 heeft het college appellanten meegedeeld dat zij niet alle gegevens hebben ingeleverd en appellanten nogmaals gelegenheid geboden vóór 23 december 2013 de gevraagde gegevens in te leveren. Daarbij heeft het college appellanten erop gewezen dat indien zij niet vóór deze datum reageren hun aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2014 (het bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen. Het college heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat appellanten een onvolledige serie afschriften van hun ABN-AMRO-rekening hebben ingeleverd en dat op de door appellanten overgelegde uitdraai van deze bankrekening alleen afschrijvingen en geen stortingen zijn weergegeven. De tijdens de bezwaarfase op 24 maart 2014 alsnog overgelegde bankafschriften, kunnen niet leiden tot het herroepen van het besluit tot buiten behandeling stelling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde bankafschriften nodig waren om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
4.3.
De grond dat appellanten tijdig alle gevraagde bankafschriften hebben overgelegd, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat appellanten op 12 december 2013 een uitdraai van hun ABN-AMRO-rekening over de periode van 12 juni 2013 tot en met 27 november 2013 hebben overgelegd. Op deze uitdraai zijn alleen afschrijvingen en geen bijschrijvingen te zien. Voorts hebben appellanten enkele bankafschriften van dezelfde bankrekening overgelegd maar deze afschriften bestrijken niet de hele gevraagde periode. In de bijlagen bij de brieven van het college van 2 en 9 december 2013 staat expliciet vermeld dat het bij de afschriften van bankrekeningen gaat om bankafschriften en niet om overzichten van bij- en afschrijvingen. Weliswaar heeft het college in voormelde bijlagen tweemaal dezelfde gegevens gevraagd, maar indien het voor appellanten onduidelijk was welke stukken het college precies wilde hebben, had het op hun weg gelegen bij het college hiernaar te informeren.
4.4.
De stelling van appellanten dat zij de gevraagde bankafschriften binnen de gegeven hersteltermijn hebben afgegeven aan de balie, hebben zij niet onderbouwd en de gedingstukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten. Uit de gedingstukken volgt dat appellanten eerst op 24 maart 2014 de gevraagde bankafschriften hebben overgelegd. Aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, brengen echter mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellanten zijn daarin niet geslaagd.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4w volgt dat het college gelet op het niet tijdig overleggen van gevraagde bankafschriften bevoegd was de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. Wat appellanten hebben aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD