ECLI:NL:CRVB:2016:2821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- G.M.G. Hink
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstand op basis van kasstortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die de aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) had afgewezen. Appellant had zich op 28 oktober 2013 gemeld voor bijstand en een aanvraag ingediend op 15 november 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat niet alle gevraagde gegevens tijdig waren overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond, maar wees de aanvraag om bijstand af, omdat appellant niet voldoende had verklaard over de herkomst van kasstortingen op zijn bankrekening.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de afwijzing van zijn aanvraag gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de herkomst van de kasstortingen niet voldoende was verklaard, maar oordeelde dat dit niet betekende dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de kasstortingen, gedaan door derden in een periode waarin nog niet op de aanvraag was beslist, niet voldoende grond vormden voor de afwijzing van de aanvraag. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en bepaald dat appellant recht heeft op bijstand over de periode van 28 oktober 2013 tot en met 19 maart 2014, onder aftrek van de ontvangen inkomsten.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep, die zijn begroot op € 496,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.