ECLI:NL:CRVB:2016:2820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/2032 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 1 augustus 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en opgegeven dat hij woonde op een specifiek adres in Enschede. Echter, na een onderzoek door de gemeente Enschede, dat onder andere een huisbezoek omvatte, werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. Het college heeft de aanvragen van appellant om bijstand op 7 oktober 2013 afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Commissie bezwaarschriften adviseerde om de bezwaren van appellant gegrond te verklaren, maar het college volgde dit advies niet en verklaarde de bezwaren ongegrond in een besluit van 15 juli 2014. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet in staat is geweest aannemelijk te maken dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren. De Raad heeft vastgesteld dat de bevindingen van het huisbezoek, waaronder de lege staat van de kamer van appellant en de afwezigheid van essentiële persoonlijke spullen, niet overeenkomen met de verklaring van appellant. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

15/2032 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 februari 2015, 14/2108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Namens appellant is verschenen mr. De Widt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.H.J. Weghorst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 1 augustus 2013 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Hierbij heeft hij opgegeven te wonen op het [opgegeven adres] te Enschede (opgegeven adres). Op 22 augustus 2013 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur ingediend.
1.2.
Omdat uit eerder onderzoek in 2009 was gebleken dat appellant niet woonde op het destijds door hem opgegeven adres, hebben twee medewerkers handhaving van de gemeente Enschede een onderzoek gestart naar de woonsituatie van appellant. Hiertoe hebben de medewerkers appellant 26 september 2013 gehoord en aansluitend een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 september 2013 (rapport).
1.3.
Bij besluiten van 7 oktober 2013 heeft het college de aanvragen van appellant om (bijzondere) bijstand afgewezen, onder meer op de grond dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woonde op het opgegeven adres.
1.4.
Appellant is op 13 november 2013 gehoord door de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Enschede (commissie). De commissie heeft in haar advies van 14 november 2013 geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren en de besluiten van 7 oktober 2013 te herzien. De commissie meent dat er meer overeenkomsten dan verschillen bestaan tussen de verklaring van appellant en de bevindingen gedaan tijdens het huisbezoek. De verschillen zijn te gering en minder doorslaggevend van aard.
1.5.
Bij besluit van 15 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft het college, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaren tegen de besluiten van 7 oktober 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de verschillen tussen de verklaring van appellant en de bevindingen gedaan tijdens het huisbezoek, in combinatie met de nagenoeg lege woning die is aangetroffen (onder andere geen vloerbedekking, bed, matras, lakens, dekens, etenswaren en verzorgingsspullen), niet aannemelijk maken dat appellant woonde op het opgegeven adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 augustus 2013, de meldingsdatum, tot en met 7 oktober 2013, de datum van de afwijzende besluiten.
4.2.
De grond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de commissie heeft kunnen passeren, slaagt niet. In artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering wordt vermeld. Het college heeft in het bestreden besluit, zoals in 1.5 weergegeven, gemotiveerd waarom hij in afwijking van het advies van de commissie de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 7 oktober 2013 ongegrond verklaart.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de vaststelling van het recht op bijstand. In geval van een aanvraag ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4.4.
Appellant is niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij in de te beoordelen periode woonde op het opgegeven adres. Uit het rapport blijkt dat appellant tijdens het gesprek van 26 september 2013 onder meer heeft verklaard dat hij vanaf 1 augustus 2013 op het opgegeven adres woont, dat hij daar de hele dag is en dat hij daar elke nacht slaapt. Aansluitend aan dit gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek hebben medewerkers van het college onder meer geconstateerd dat de kamer waar appellant stelde te wonen nagenoeg leeg was en een kale betonnen vloer had, aan meubels slechts een televisiekastje en een stoel bevatte en dat geen bed, matras of beddengoed aanwezig was. Verder hebben de medewerkers wel enkele kledingstukken en administratie van appellant aangetroffen maar geen etenswaren of verzorgingsproducten zoals een tandenborstel, tandpasta, scheerspullen en shampoo. Deze bevindingen wijzen er niet op dat appellant al bijna twee maanden dag en nacht op het opgegeven adres verbleef. Deze conclusie vindt steun in de verschillen tussen de verklaring van appellant en de in de woning aangetroffen situatie. Zo heeft appellant verklaard dat de badkamer een douche en een wastafel heeft en dat in het toilet geen wastafel is, terwijl tijdens het huisbezoek is vastgesteld dat geen wastafel in de badkamer was en er wel een wastafel in het toilet aanwezig was. Ook heeft appellant verklaard dat op zijn kamer een tandenborstel, tandpasta, een tube scheermiddel, een scheermesje en een oplader voor zijn mobiele telefoon aanwezig zijn, terwijl deze spullen bij het huisbezoek niet zijn aangetroffen.
4.5.
Anders dan ter zitting aangevoerd blijkt uit de verklaring van de verhuurder, afgelegd ter hoorzitting van de commissie op 13 november 2013, niet dat appellant in de periode in geding woonde op het opgegeven adres. De verhuurder heeft weliswaar verklaard dat hij appellant dagelijks in en uit de woning op het opgegeven adres ziet gaan, maar niet duidelijk is op welke periode deze waarnemingen zien.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD