ECLI:NL:CRVB:2016:2820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 1 augustus 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en opgegeven dat hij woonde op een specifiek adres in Enschede. Echter, na een onderzoek door de gemeente Enschede, dat onder andere een huisbezoek omvatte, werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven adres woonde. Het college heeft de aanvragen van appellant om bijstand op 7 oktober 2013 afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Commissie bezwaarschriften adviseerde om de bezwaren van appellant gegrond te verklaren, maar het college volgde dit advies niet en verklaarde de bezwaren ongegrond in een besluit van 15 juli 2014. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet in staat is geweest aannemelijk te maken dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren. De Raad heeft vastgesteld dat de bevindingen van het huisbezoek, waaronder de lege staat van de kamer van appellant en de afwezigheid van essentiële persoonlijke spullen, niet overeenkomen met de verklaring van appellant. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.