ECLI:NL:CRVB:2016:2816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WW-uitkering op basis van sociale zekerheidsverdragen en de voorwaarden voor verzekering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in het verleden in Nederland heeft gewerkt, had een WW-uitkering aangevraagd na zijn werkloosheid die op 1 oktober 2013 inging. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. De Raad oordeelde dat artikel 17 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk geen zelfstandige grondslag biedt voor een verzekering op grond van de WW. Dit artikel voorziet enkel in een gelijkstelling van verzekerde tijdvakken, mits de betrokkene voldoet aan de voorwaarde dat hij sinds zijn aankomst in het grondgebied van de verdragspartij een tijdvak van premie of bijdrage heeft verricht. De appellant voldeed niet aan deze voorwaarde, aangezien hij na zijn dienstverband in Nederland niet verzekerd was voor de WW. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op een Nederlandse werkloosheidsuitkering, omdat hij op het eiland Man verzekerd was voor werkloosheid en daar recht had op een uitkering. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een WW-uitkering en de toepassing van internationale verdragen op sociale zekerheid.