ECLI:NL:CRVB:2016:2808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/6018 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 26 januari 2007 gehuwd is, had op 16 juni 2014 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan dat hij zonder zijn echtgenote woonde, die in Duitsland verbleef. De aanvraag werd echter afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de appellant woonde, omdat hij niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn verklaring dat hij problemen had in zijn huwelijk, nog steeds regelmatig contact had met zijn echtgenote en zelfs persoonlijke spullen bij haar had opgeslagen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verklaring van de appellant onvoldoende was om aan te tonen dat hij duurzaam gescheiden leefde. In hoger beroep heeft de Raad deze conclusie bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de appellant niet kon aantonen dat hij als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt.

De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat de aard van de relatie en de subjectieve beleving van de appellant niet relevant zijn voor de toepassing van de WWB. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6018 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
24 juli 2015, 15/811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats 2] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en E. Battaloglu als tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.A.H. Gossink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is sinds 26 januari 2007 gehuwd met [naam] (echtgenote). De echtgenote van appellant woont in Duitsland. Appellant heeft zich op 16 juni 2014 bij het college gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 21 juli 2014 heeft appellant de daartoe strekkende aanvraag ingediend en te kennen gegeven dat hij gehuwd is en zonder zijn echtgenote woont op het [adres] te [woonplaats 2] (woonadres). Op 21 juli 2014 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Sector Samenleving/Fraudepreventie van de gemeente [woonplaats 2] (Fraudepreventie) een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft een medewerker van Fraudepreventie onder andere op 5 augustus 2014 een huisbezoek afgelegd op het woonadres, waar appellant is gehoord. Blijkens het verslag van dat gesprek, opgemaakt op ambtseed, heeft appellant, voor zover van belang, tegenover de fraudepreventiemedewerkers het volgende verklaard:
“Het gaat niet goed tussen mijn vrouw en ik. We hebben relatieproblemen. Dat is gekomen door een faillissement van mijn zaak. Ik ben nu ongeveer 7 jaar met [voornaam] getrouwd, maar ik heb nog nooit met haar op hetzelfde adres gewoond. (…). Wij hebben tot op heden geen stappen ondernomen om te gaan scheiden. Ik heb nog steeds contact met mijn vrouw. Ik kom daar wekelijks, om daar te komen maak ik gebruik van de auto van mijn zoon uit mij vorige huwelijk. Mijn vrouw komt ook wel bij mij in [woonplaats 2]. Ik heb nog een huissleutel van de woning van mijn vrouw. Ik bel haar als ik kom. Ik heb nog persoonlijke spullen bij mijn vrouw staan omdat mijn kamer in [woonplaats 2] te klein is. Als ik naar mijn vrouw ga, kom ik dezelfde dag terug in [woonplaats 2]. In de garage naast de woning van mijn vrouw, heb ik de meeste zaken van mij opgeslagen. Af en toe eet ik samen met mijn vrouw en kind te [woonplaats 3].”
1.3.
Bij besluit van 7 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Appellant kan daarom niet worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geval loopt de te beoordelen periode van 16 juni 2014 (datum melding) tot en met
7 augustus 2014 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie.
4.4.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de in 1.2 aangehaalde verklaring van appellant een toereikende grondslag vormt voor de conclusie dat hij niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Ook ter zitting heeft appellant - desgevraagd - bevestigd dat hij beschikt over een sleutel van de woning van zijn echtgenote, dat hij zijn echtgenote één of twee keer in de week ontmoet en dat een deel van zijn spullen, waaronder meubels en een televisie, is opgeslagen in de garage van zijn echtgenote. Dat appellant niet blijft slapen bij zijn echtgenote maakt niet dat moet worden aangenomen dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd dat in mei en juni 2014 foto’s van appellant met zijn echtgenote op Facebook zijn geplaatst. Volgens appellant zijn deze foto’s tegen zijn zin geplaatst en bovendien verouderd. Dit betoog, wat daar verder van zij, kan appellant niet baten. Ook zonder deze foto’s bestaat met de op 5 augustus 2014 door appellant afgelegde verklaring een toereikende grondslag voor de conclusie van het college dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft. De stelling van appellant dat hij vanwege diverse medische behandelingen niet veel tijd heeft om naar zijn echtgenote in Duitsland te reizen, treft evenmin doel. Nog daargelaten dat appellant dit niet heeft onderbouwd, heeft hij erkend dat hij één of twee keer in de week naar zijn echtgenote gaat.
4.6.
De beroepsgrond van appellant dat zijn echtgenote hem in het belang van hun zoon heeft toegestaan zijn spullen bij haar op te slaan en dat het in de Turkse cultuur in het belang van de kinderen gebruikelijk is dat ex-partners elkaar blijven ondersteunen, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 22 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5865) dienen de aard van de relatie van betrokkenen, hun subjectieve beleving daarover en het motief waarom zij niet duurzaam gescheiden leven, voor de toepassing van de WWB buiten beschouwing te blijven.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.W. Zijlstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD