ECLI:NL:CRVB:2016:2804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
15/6218 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening na transgendertraject en psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die een transgendertraject heeft doorgemaakt, was eerder geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en werkte sinds 1998 bij een werkgever. Na een herindicatie in 2011 werd haar Wsw-indicatie in 2013 ingetrokken. Appellante verzocht om een nieuwe Wsw-indicatie, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat zij niet tot de doelgroep behoort. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

Appellante stelde in hoger beroep dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren erkend en dat de deskundigenrapporten geen juist beeld gaven van haar situatie. De Raad oordeelde dat het Uwv op basis van zorgvuldig medisch onderzoek terecht had geconcludeerd dat appellante ondanks haar beperkingen in staat is om reguliere arbeid te verrichten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het bestreden besluit in stand bleef. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding en dat de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

15/6218 WSW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 juli 2015, 15/1211 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Vliet, advocaat, hoger beroep ingesteld en tevens verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Vliet. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was geïndiceerd op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en vanaf 1 oktober 1998 in een Wsw-dienstverband werkzaam bij de [werkgever].
1.2. Bij besluit van 14 april 2011 heeft het Uwv appellante een herindicatie Wsw verleend.
1.3.
Bij beschikking van 20 maart 2013 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de [werkgever] en appellante per 1 april 2013 wegens gewichtige reden ontbonden. Bij besluit van 26 augustus 2013 heeft het Uwv de Wsw-indicatie van appellante ingetrokken. Bij uitspraak van 2 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2175) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 mei 2014, 13/4636, waarbij het beroep van appellante tegen het besluit van 26 augustus 2013 ongegrond is verklaard, bevestigd.
1.4.
Op 4 juni 2014 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een Wsw-indicatie. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een arts op 5 augustus 2014 een rapport uitgebracht en een psycholoog op 20 augustus 2014 een rapport uitgebracht. Een arbeidsdeskundige heeft op
21 augustus 2014 een rapport uitgebracht, waarbij ook de uitkomsten van een beoordeling van een arts en een arbeidsdeskundige in het kader van een aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten zijn meegewogen.
1.5.
Bij besluit van 25 augustus 2014 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag op de grond dat appellante niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. Hieraan is ten grondslag gelegd dat zij in staat wordt geacht om ondanks haar beperkingen van fysieke en psychische aard en de daartoe noodzakelijk geachte aanpassingen binnen redelijke grenzen buiten de Wsw te kunnen werken. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rapport uitgebracht. Zij hebben geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van de eerdere deskundigenrapporten. Bij besluit van 12 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 25 augustus 2014 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv gelet op de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Wat appellante heeft aangevoerd noch de door haar overgelegde gegevens geven voldoende reden om het standpunt van het Uwv, dat zij met aanpassingen in staat is op de reguliere arbeidsmarkt werkzaamheden te kunnen verrichten, voor onjuist te houden. Dat het Uwv in 2011 nog besliste dat appellante tot de Wsw-doelgroep behoorde, wordt verklaard doordat appellante zich heeft ontwikkeld en dat de laatste Wsw-indicatie niet strookt met hoe appellante in de praktijk functioneerde en presteerde.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij kan niet werken op de reguliere arbeidsmarkt. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar psychische beperkingen. De rapportages van de geraadpleegde deskundigen geven geen juist beeld van haar beperkingen. Verder erkent het Uwv dat de reden voor het ontslag van appellante bij de [werkgever] erin is gelegen dat zij zich vanwege haar transgendertraject niet geaccepteerd voelde, wat heeft geleid tot extreme spanningen bij appellante. Het Uwv heeft daarmee ook deze psychische problemen erkend. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is de vraag of appellante, gelet op artikel 1, eerste lid, van de Wsw, door haar beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zal zijn.
4.2.
Aan het standpunt van het Uwv dat appellante niet tot de doelgroep behoort, ligt een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. De Raad ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de deskundigenonderzoeken.
4.2.1.
Niet is gebleken dat de psychische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. Dat appellante een transgendertraject heeft doorgemaakt en zich bij de [werkgever] negatief bejegend voelde, is in het psychologische rapport onderkend. In het rapport van de psycholoog wordt geconcludeerd dat haar negatieve ervaringen uit het verleden geen grote problemen zouden moeten opleveren, wanneer er positief en respectvol met haar wordt omgegaan en zij in een sociaal veilige omgeving wordt geplaatst. Uit de stukken die appellante heeft overgelegd, blijkt niet dat zij door haar psychische klachten verdergaand beperkt moet worden geacht dan door de psycholoog is vastgesteld. Evenmin volgt uit die stukken dat het oordeel van de arbeidsdeskundige dat appellante ondanks haar beperkingen reguliere werkzaamheden kan verrichten, onjuist is.
4.2.2.
Appellante heeft geen rapporten van een arts of psycholoog in het geding gebracht die haar opvatting ondersteunen en die twijfel doen rijzen aan de uitkomsten van de deskundigenonderzoeken. Uit het bestreden besluit volgt niet dat, anders dan appellante stelt, het Uwv verdergaande psychische beperkingen erkent.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv op basis van de deskundigenrapporten terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante niet behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wsw.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5.
Omdat het bestreden besluit in stand blijft, is er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.S. Spek

HD