ECLI:NL:CRVB:2016:280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
14/1790 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan appellant, die zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt achtte. Appellant, die sinds 2006 met psychische klachten uitgevallen was, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was, wat appellant betwistte. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten dat appellant op 1 januari 2013 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat er een redelijke verwachting was dat appellant met de juiste behandeling zijn belastbaarheid zou kunnen verbeteren. De Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid correct was en dat er geen aanleiding was voor een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1790 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 februari 2014, 13/2256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Als partij heeft tevens aan het geding deelgenomen [naam B.V.] gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever).
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.T. Sick hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Sick verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als [naam functie]. Op 4 januari 2006 is hij voor dit werk uitgevallen met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2008 recht heeft op een loongerelateerde uitkering WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80% (51,8% arbeidsongeschikt).
1.3.
Appellant heeft zich op 21 januari 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met verergering van zijn psychische klachten.
1.4.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 oktober 2009 meegedeeld dat appellant meer arbeidsongeschikt is, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 56,82% is vastgesteld. Ondanks deze (hogere) mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering niet, omdat de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80% onveranderd blijft. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 oktober 2009 ongegrond verklaard.
1.5.
Onder verwijzing naar een brief van 17 oktober 2012 van de bedrijfsarts en een psychiatrisch rapport van maart 2012 van psychiater E. van Os heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld.
1.6.
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant toegenomen arbeidsongeschikt is en vanaf 1 januari 2013 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, maar wel voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig rapport van 16 januari 2013 ten grondslag, waarin de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant toegenomen beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 januari 2013. Het arbeidskundig onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat op grond van de in de FML opgenomen beperkingen geen voorbeeldfuncties kunnen worden geselecteerd, waardoor appellant op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt is verklaard. In verband met nader bekend geworden inkomensgegevens heeft het Uwv nadere besluiten genomen, laatstelijk op 18 april 2013 waarin, andermaal, is meegedeeld dat appellant vanaf
1 januari 2013 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering en waarbij de hoogte van het uitkeringsbedrag is weergegeven.
1.7.
Appellant heeft tegen het besluit van 12 februari 2013 bezwaar gemaakt, omdat hij meent dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Bij besluit van 11 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant op de datum in geding, 1 januari 2013, niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 1 januari 2013 geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat partijen verschillen van mening over de vraag of per datum in geding een redelijke of goede verwachting bestond dat verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar kon worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geweest en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om het eerder ingenomen verzekeringsgeneeskundig standpunt te herzien. Doorslaggevend is dat de artsen erop wijzen dat met de door psychiater Van Os in zijn rapport van maart 2012 aangeraden en gerichte multidisciplinaire behandeling, een wezenlijke verbetering van de belastbaarheid kan worden bereikt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Hij kan zich niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van de psychische klachten is te verwachten. Een concrete en deugdelijke motivering daartoe ontbreekt. De enkele verwijzing naar de multidisciplinaire behandeling zoals aangeraden door psychiater Van Os, is onvoldoende omdat appellant al diverse behandelingen, die alle gericht waren op het verhogen en verbeteren van de belastbaarheid, heeft ondergaan. Geen van deze behandelingen heeft tot een positief resultaat geleid. De verwachting dat herstel na het eerste jaar meer dan gering is, is in het licht van deze eerdere behandelingen, onvoldoende concreet onderbouwd. Appellant stelt zich onveranderd op het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Omdat het besluit van 12 februari 2013 -uiteindelijk- is vervangen door het besluit van
18 april 2013, wordt het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2013 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens gericht geacht tegen het besluit van 18 april 2013.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Zij zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of appellant gezien zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Met juistheid heeft de rechtbank het resultaat van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en geoordeeld dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond, informatie van de behandelend sector en het door appellant overgelegde psychiatrisch rapport van psychiater Van Os heeft betrokken en gewogen. In zijn rapport van 7 juni 2013 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig ingegaan op de psychische problematiek die bij appellant sinds zijn uitval in 2006 speelt als ook op de behandelingen die appellant gelet op zijn klachten heeft gevolgd en de resultaten daarvan. Voorts heeft deze arts de zoektocht van appellant naar behandelingen beschreven en welk doel daarmee bereikt kan worden, waartoe appellant overleg heeft gehad met zijn huisarts en de bedrijfsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting bij rapport van 7 juni 2013, aangevuld in beroep en in hoger beroep bij rapporten van 3 oktober 2013 en van 11 augustus 2014, voldoende inzichtelijk en concreet gemotiveerd dat met een multidisciplinaire geïntegreerde en gespecialiseerde aanpak met betrekking tot de lichamelijke en psychische klachten zoals geadviseerd door psychiater Van Os in zijn rapport van maart 2012, relevante verbetering van de belastbaarheid van appellant te bereiken is. Daarbij is in aanmerking genomen dat psychiater Van Os in zijn rapport zeer behoedzaam is ten aanzien van het te verwachten behandelresultaat, maar ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat - anders dan het voorliggende multidisciplinaire behandeltraject - tot dan toe sprake is geweest van een klachtcontingente benadering, dat belanghebbende neigt tot inactiviteit en passiviteit, dat hij de opvatting heeft dat appellant meer belastbaar is dan appellant zelf vindt en dat hij de weliswaar door hem in bezwaar in stand gelaten urenbeperking twijfelachtig vindt. Het voorgaande leidt er toe dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij appellant ten tijde hier in geding vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet kan worden aangemerkt als duurzaam in de zin van artikel 4, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk

IJ