ECLI:NL:CRVB:2016:2797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
15/2636 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 15 januari 2007 ziek meldde wegens een kwaadaardige aandoening aan de linker nier. Na een operatie ontwikkelde hij klachten van duizeligheid en nekklachten. In 2009 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Bij een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om geselecteerde functies te vervullen, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 28 juli 2014. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de informatie van behandelend artsen hadden betrokken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn klachten niet goed waren vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij voerde aan dat zijn beperkingen door artrose waren toegenomen en dat hij niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak en bracht aanvullende medische rapporten in. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanknopingspunten waren om de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant in twijfel te trekken. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/2636 WIA
Datum uitspraak: 22 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 maart 2015, 14/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Hermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als metselaar, heeft zich op 15 januari 2007 ziek gemeld wegens een kwaadaardige aandoening aan de linker nier. Appellant ontwikkelde na de operatieve verwijdering van de nier klachten van duizeligheid en nekklachten. In het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 21 november 2008 onderzocht door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van gelijke datum gemeld dat de kwaadaardige aandoening aan de linker nier adequaat was behandeld en dat appellant op dat moment voornamelijk in zijn belastbaarheid beperkt was door een prostaataandoening die op korte termijn operatieve behandeling behoefde en waardoor het appellant aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbrak. Aan appellant is met ingang van 12 januari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid 100%.
1.2.
Bij een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 mei 2014. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant in staat te achten is de voor hem geselecteerde functies te vervullen op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit 13,21% bedraagt. Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het Uwv de
WGA-uitkering van appellant met ingang van 28 juli 2014 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2014, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 oktober 2014 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 oktober 2014, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting vastgesteld dat de nier- en prostaatproblematiek bij appellant naar de achtergrond zijn verdwenen en dat de artrotische gewrichtsklachten van de nek, schouder, rug en benen op de voorgrond staan. Bij appellant is als gevolg hiervan sprake van een beperkte belastbaarheid van het axiale en perifere bewegingsapparaat. Wat betreft de duizeligheidsklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze mogelijk verklaard worden door een oud herseninfarct, dat in 2008 gediagnosticeerd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts dat appellant geschikt is te achten voor fysiek licht werk met voldoende houdings- en bewegingsvariatie, zoals beschreven in de FML van 13 mei 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het standpunt van de arbeidsdeskundige.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een zorgvuldig medisch onderzoek. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen de informatie van de behandelend artsen van appellant in hun beoordeling hebben betrokken. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen deze informatie onjuist hebben uitgelegd. Zij heeft verder geoordeeld dat appellant geen medische stukken in het geding heeft gebracht die twijfel doen wekken aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft daartoe overwogen dat de in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut van 9 december 2014 geen wezenlijk andere informatie bevat dan de in bezwaar verstrekte, en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen, informatie van de fysiotherapeut van 11 augustus 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover gerapporteerd dat het standpunt van de verzekeringsarts, dat appellant geschikt is te achten voor fysiek licht werk met voldoende houdings- en bewegingsvariatie, overeenstemt met het advies van de fysiotherapeut om zware fysieke inspanningen te vermijden, maar het spier -en gewrichtsstelsel te blijven oefenen. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de verzekeringsartsen zijn klachten niet goed hebben vertaald in de FML. Appellant heeft onder verwijzing naar informatie van zijn behandelend reumatoloog E.L.J. Heuft-Dorenbosch en twee verslagen van nucleair geneeskundige R.A.M. Kengen aangevoerd dat zijn beperkingen uit artrose sinds 2008 zijn toegenomen, waardoor hij inmiddels niet meer licht maar fors beperkt is op het gebied van dynamische handelingen. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij wegens de aandoening tinnitus aanhoudende klachten van duizeligheid heeft en beperkt is wat betreft concentratie, verdelen en vasthouden van de aandacht en samenwerken. Hij acht geen van de voor hem geselecteerde functies geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. In reactie op de in hoger beroep door appellant naar voren gebrachte medische gronden heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2015 in het geding gebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben de klachten van appellant uit artrose meegewogen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut van 9 december 2014 in grote lijnen overeenstemt met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen informatie van 11 augustus 2014. Aan deze informatie kunnen geen aanknopingspunten ontleend worden voor het standpunt van appellant dat hij zwaarder beperkt is te achten voor dynamische handelingen. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift in beroep inzichtelijk toegelicht dat uit de door appellant ingevulde vragenlijsten, gevoegd bij de informatie van de fysiotherapeut van 9 december 2014, niet blijkt op welke objectiveerbare medische gegevens de door hem aangegeven beperkingen gebaseerd zijn. Ook in de in hoger beroep door appellant overgelegde stukken van de behandelend reumatoloog en de nucleair geneeskundige zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellant dat hij zwaarder beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 oktober 2015 inzichtelijk toegelicht dat bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant rekening is gehouden met de polyartrotische klachten en dat de ingezonden informatie geen ander licht werpt op de gezondheidssituatie en belastbaarheid van appellant op 28 juli 2014. Wat betreft de door appellant geclaimde beperkingen uit tinnitus wordt overwogen dat de verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 13 mei 2014 bij oriënterend neurologisch onderzoek geen bijzonderheden heeft waargenomen en dat de verzekeringsarts gedurende zijn onderzoek van 45 minuten verder geen cognitieve deficits heeft waargenomen. Appellant heeft in hoger beroep geen stukken ingezonden die aantonen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant uit tinnitus hebben miskend.
4.2.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant. Met het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 juni 2014 is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Overwegingen 4.1 tot en met 4.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat er geen aanleiding is schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe te kennen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS