In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 15 januari 2007 ziek meldde wegens een kwaadaardige aandoening aan de linker nier. Na een operatie ontwikkelde hij klachten van duizeligheid en nekklachten. In 2009 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Bij een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om geselecteerde functies te vervullen, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 28 juli 2014. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de informatie van behandelend artsen hadden betrokken.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn klachten niet goed waren vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij voerde aan dat zijn beperkingen door artrose waren toegenomen en dat hij niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak en bracht aanvullende medische rapporten in. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanknopingspunten waren om de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant in twijfel te trekken. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.