ECLI:NL:CRVB:2016:2794
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-toeslag op basis van inkomen partner als directeur grootaandeelhouder
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de AOW-toeslag van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontvangt sinds augustus 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een toeslag. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag over de jaren 2011 en 2012 ging de Svb ervan uit dat het inkomen van de partner van appellant nihil was. Echter, in oktober 2012 vernam de Svb van de Belastingdienst dat de partner van appellant in die jaren inkomsten had verworven als directeur grootaandeelhouder. Dit leidde tot een herziening van de toeslag, waarbij de Svb de te veel betaalde toeslag van € 13.583,02 terugvorderde.
Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, stellende dat zijn partner geen loon ontvangt in de zin van de AOW, omdat zij niet sociaal verzekerd is. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het inkomen van de partner van appellant wel degelijk betrokken moest worden bij de vaststelling van het recht op toeslag. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan het begrip loon en inkomen in de zin van de AOW.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht het inkomen van de partner van appellant als inkomen uit arbeid heeft aangemerkt. De Raad bevestigde dat de terugvordering van de te veel betaalde toeslag gerechtvaardigd was, aangezien er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.