ECLI:NL:CRVB:2016:279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- G. van Zeben-de Vries
- P. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering na psychische en fysieke klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds augustus 2011 uitgevallen was voor zijn werk door psychische en fysieke klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hij met ingang van 27 augustus 2013 geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant geschikt werd geacht voor passend werk en minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, met name op het gebied van geheugen, concentratie en conflicthantering. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat deze niet slagen. De ingebrachte informatie van Mediant bood onvoldoende aanknopingspunten voor verdergaande beperkingen. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belastende aspecten in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden, waardoor hij geschikt werd geacht voor de werkzaamheden.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en P. Vrolijk als leden, in aanwezigheid van griffier D. van Wijk.