ECLI:NL:CRVB:2016:2789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
14/1165 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant met psychische klachten en tremoren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als onderhoudsschilder werkte, is sinds 30 augustus 2010 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv heeft in 2012 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig zijn opgesteld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten als gevolg van Asperger en tremoren. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er per 11 juni 2014 aanvullende beperkingen zijn vastgesteld in vergelijking met de situatie in 2012. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant medisch geschikt is voor de functies die in de FML zijn opgenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1165 WIA
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 januari 2014, 13/766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd waarop door het Uwv is gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
Bij brief van 17 februari 2016 heeft de Raad geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek heropend. Voorts heeft de Raad het Uwv een vraagstelling voorgelegd, waarop door het Uwv bij brief van 10 maart 2016, onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van 8 maart 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, is gereageerd.
Bij brief van 24 maart 2016 heeft appellant gereageerd op het eerder genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tot slot heeft het Uwv hierop bij brief van 30 maart 2016 een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als onderhoudsschilder, is op 30 augustus 2010 vanuit een situatie van werkloosheid uitgevallen wegens psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2012 vastgesteld dat voor appellant, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van
27 augustus 2012 geen recht is ontstaan op een Wet WIA-uitkering, omdat hij op laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 13 juli 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts een anamnese heeft afgenomen en psychisch onderzoek en dossierstudie heeft verricht. De verzekeringsarts heeft een grove tremor aan de linkerhand geconstateerd waarmee appellant ongestoord dingen kan oprapen. De verzekeringsarts heeft informatie van de huisarts en neuroloog bij het onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens appellant gezien en gesproken op de hoorzitting en aanvullend medisch onderzoek verricht.
2.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat gelet op de voorhanden zijnde medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 4 januari 2013 met betrekking tot het syndroom van Asperger heeft aangescherpt met beperkingen ten aanzien van contacten met klanten en patiënten. Appellant is aangewezen op arbeid in een kleine groep bekende mensen. Een jobcoach bij werving en selectie en inwerken is aangewezen. Wat betreft de tremor aan de linkerhand is de FML aangepast ten aanzien van fijn motorische en repeterende hand en vingerbewegingen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de FML op 22 mei 2013 een beperking toegevoegd op het aspect “toetsenbord en muis hanteren”. Ter zitting van de rechtbank is namens het Uwv meegedeeld dat in verband met de instabiele koorddansersgang een extra beperking op het werken op hoogte is toegevoegd. Als gevolg daarvan is de reservefunctie medewerker groen en terreinverzorging komen te vervallen. Met deze aangepaste FML heeft de rechtbank gezien de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als ook het feit dat appellant in beroep geen medische gegevens naar voren heeft gebracht die twijfel wekken over de juistheid van de (bijgestelde) FML, vervolgens de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
2.4.
Ten slotte heeft de rechtbank, ervan uitgaande dat met de in de FML van 22 mei 2013 voor appellant vastgelegde beperkingen de medische grondslag van het bestreden besluit als deugdelijk kan worden aangemerkt, zich ook kunnen verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant met ingang van de datum in geding in staat was te achten tot het verrichten van de werkzaamheden die behoren bij de functies die bij de onderhavige schatting in aanmerking zijn genomen. Bij rapporten van 29 januari 2013 en 3 juni 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep onveranderd op het standpunt gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten als gevolg van Asperger en de bij appellant bestaande tremoren. Door Asperger maakt appellant slecht contact en dient hij beperkt te worden op het hanteren van emotionele problemen van anderen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nog stukken overgelegd waaronder een brief van
6 augustus 2014 van het Riagg met een intelligentieonderzoek. Het Riagg heeft in deze brief aangegeven dat bij appellant sprake is van een licht verstandelijke handicap waardoor appellant op een zwakbegaafd tot benende gemiddeld niveau functioneert. Als gevolg van de tremor in de linkerhand is appellant nagenoeg eenarmig. Hij kan met de linkerhand niets pakken, optillen, kracht zetten dan wel schroefbewegingen maken. De trilling in de linkerhand blijft bij fixatie. Ook in de rechterhand heeft appellant tremoren die moeten leiden tot (meer) beperkingen ten aanzien van het hand- en vingergebruik. Voorts heeft appellant ook trillingen in zijn benen waardoor hij instabiel is. Ook hiervoor hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen. Voorts heeft appellant informatie van de fysiotherapeut overgelegd met betrekking tot de nek- en rugklachten en de tremoren. Tot slot heeft appellant meegedeeld dat inmiddels met ingang van 11 juni 2014 aan appellant een IVA-uitkering is toegekend.
3.2.
In verweer heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat in de FML van 22 mei 2013 in voldoende mate rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellant. Bij rapport van 7 oktober 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant aangevoerde gronden alsmede de overgelegde informatie van het Riagg en de fysiotherapeut.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar aanleiding van wat door appellant ter zitting van de Raad naar voren is gebracht heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, op verzoek van de Raad, nader onderzocht hoe de bij de beoordeling van het recht op een IVA-uitkering vastgestelde FML zich zowel wat betreft de psychische als wat betreft de lichamelijke beperkingen, zich verhoudt tot de FML zoals deze geldt op de datum in geding. In het rapport van 8 maart 2016 heeft deze arts, mede op basis van de in hoger beroep overgelegde medische gegevens van de behandelend sector, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts aangegeven dat de stoornis van Asperger en de licht verstandelijke handicap bekend waren bij de primaire medische beoordeling. Op basis daarvan zijn ook beperkingen vastgesteld. Mede in verband met de toegenomen problematiek als gevolg van de tremoren die ten grondslag ligt aan de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, neemt ook de spanning toe. Dit is reden geweest om ook voor de psychische belastbaarheid aanvullende beperkingen aan te nemen. Anders dan bij de primaire beoordeling was de intensiteit van de tremor in het linkerbeen zodanig dat dit leidt tot een verstoorde koorddansersgang. Hiervoor zijn nadere beperkingen in de FML aangenomen. Aldus heeft de toename van de tremoren geleid tot een toename van beperkingen die verbonden kunnen worden aan het intelligentieniveau alsmede aan het verminderen van de compensatiemogelijkheden. De beperkingen die in 2014 zijn aangenomen en die hebben geleid tot een IVA-uitkering zijn niet vanzelfsprekend ook van toepassing op de datum in geding in 2013 (lees: 2012). Met voornoemd rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd om welke redenen per 11 juni 2014 aanvullende beperkingen bestaan in vergelijking tot de beperkingen op de de datum hier in geding en wordt geen reden gezien de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.2.
Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding om aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 22 mei 2013 te twijfelen waarbij wordt opgemerkt dat aan deze FML is toegevoegd, zoals namens het Uwv ter zitting van de rechtbank heeft vermeld, een beperking op 1.9.9 “ niet werken op hoogte”. De artsen van het Uwv hebben, zo blijkt uit de diverse rapporten, informatie van zowel het Riagg, van de huisarts en neuroloog, de fysiotherapeut en de neuroloog bij hun beoordeling betrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen dan wel inconsistenties bevatten of dat de in de rapporten gegeven beoordeling met betrekking tot de datum in geding onjuist is. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen opgenomen in de eerder genoemde FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht geschikt is voor de functies van productiemedewerker houtwarensamensteller (SBC-code 262140), medewerker binderij (SBC-code 268030) en wasserijmedewerker (SBC-code 272020). Uit de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 29 januari en 3 juni 2013 gegeven toelichting op de voorkomende signaleringen blijkt dat de belasting van de functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Nu de loonwaarde van deze functies leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd om appellant per
27 augustus 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WIA.
4.4.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen

SS