ECLI:NL:CRVB:2016:2776
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als huishoudelijk verzorgende werkte, meldde zich op 27 april 2009 ziek. Haar dienstverband eindigde op 21 december 2009 wegens faillissement. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante per 25 april 2011 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante werd in staat geacht om verschillende functies te vervullen, waaronder inpakker en productiemedewerker.
Na een nieuwe ziekmelding op 10 juli 2012, heeft het Uwv op 7 november 2012 vastgesteld dat appellante per 14 november 2012 geen recht meer had op ziekengeld. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond op basis van schending van de hoorplicht, terwijl de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand werden gelaten.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij vanwege haar klachten niet in staat was om arbeid te verrichten. Het Uwv verwees naar rapporten van verzekeringsartsen die concludeerden dat appellante ondanks haar klachten geschikt was voor de eerder genoemde functies. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig en afdoende gemotiveerd tot hun oordeel waren gekomen dat appellante op 14 november 2012 in staat was om de maatgevende werkzaamheden te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.