ECLI:NL:CRVB:2016:2769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar tegen besluit Uwv over kwijtschelding vordering Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 19 juni 2014 aan appellant meegedeeld dat een openstaande vordering van € 4.469,44 wegens te veel betaalde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd kwijtgescholden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij een besluit van 31 juli 2014. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 14 april 2015.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waaronder een hersteldverklaring van 28 december 2010. Hij betoogde dat de kwijtschelding van de schuld door het Uwv zou moeten leiden tot een herziening van de hersteldverklaring. Het Uwv heeft echter verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen, en de Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gronden van appellant zich feitelijk uitsluitend richtten tegen de hersteldverklaring en niet tegen de kwijtschelding van de schuld.
De Raad concludeert dat de hersteldverklaring onherroepelijk is geworden en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het Uwv om andere redenen tot kwijtschelding is overgegaan. De ingebrachte medische stukken zijn niet relevant voor het geding. Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.