ECLI:NL:CRVB:2016:2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-3691 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar tegen besluit Uwv over kwijtschelding vordering Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 19 juni 2014 aan appellant meegedeeld dat een openstaande vordering van € 4.469,44 wegens te veel betaalde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd kwijtgescholden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij een besluit van 31 juli 2014. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 14 april 2015.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv, waaronder een hersteldverklaring van 28 december 2010. Hij betoogde dat de kwijtschelding van de schuld door het Uwv zou moeten leiden tot een herziening van de hersteldverklaring. Het Uwv heeft echter verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen, en de Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gronden van appellant zich feitelijk uitsluitend richtten tegen de hersteldverklaring en niet tegen de kwijtschelding van de schuld.

De Raad concludeert dat de hersteldverklaring onherroepelijk is geworden en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het Uwv om andere redenen tot kwijtschelding is overgegaan. De ingebrachte medische stukken zijn niet relevant voor het geding. Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/3691 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 april 2015, 14/5927 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 juni 2014 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de openstaande vordering van € 4.469,44 wegens te veel betaalde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) wordt kwijtgescholden.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
19 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant geen gronden heeft ingediend tegen de kwijtschelding van de vordering, maar dat zijn gronden zich richten tegen het eerdere besluit van het Uwv van
28 december 2010 waarin appellant per 3 januari 2011 hersteld is verklaard in het kader van de ZW. Dit besluit is onherroepelijk geworden. Appellant heeft het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 28 december 2010, maar dat verzoek is bij besluit van
28 november 2012, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 14 maart 2013 en van
9 december 2014, afgewezen. Tegen die besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Nu de gronden van bezwaar zich richtten tegen de hersteldverklaring en niet tegen de kwijtschelding, is het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij wel rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de besluiten van 14 maart 2013 en 9 december 2014. Daarnaast kan uit de kwijtschelding van de schuld door het Uwv de conclusie worden getrokken dat bij het besluit van 28 december 2010 appellant ten onrechte hersteld werd verklaard. Nu het Uwv kennelijk heeft ingezien dat ten onrechte een schuld werd gevorderd, dient dit te leiden tot een herziening van het besluit van 28 december 2010. Voorts heeft appellant een groot aantal medische stukken ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Zoals door de rechtbank terecht is overwogen en door appellant ter zitting is bevestigd richten de gronden van appellant zich feitelijk uitsluitend tegen de hersteldverklaring per
3 januari 2011 en niet tegen de kwijtschelding van de schuld. De hersteldverklaring is onherroepelijk geworden. De stelling van appellant dat het Uwv tot kwijtschelding is overgegaan omdat de hersteldverklaring niet juist is, wordt niet gevolgd. Er heeft diverse malen een inkomensonderzoek plaatsgevonden waarbij steeds bleek dat appellant geen aflossingscapaciteit had. De kwijtschelding van de schuld is dan ook het gevolg van de financiële situatie waarin appellant verkeerde. Er is geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat het Uwv om andere redenen tot kwijtschelding van de schuld is overgegaan. De ingebrachte medische stukken behoeven geen bespreking omdat ze geen betrekking hebben op het geding.
5. Wat in 4.2 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

NK