ECLI:NL:CRVB:2016:2763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-5520 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overplaatsing van leerkracht van speciaal onderwijs naar regulier basisonderwijs in conflictsituatie

In deze zaak gaat het om de overplaatsing van een leerkracht, appellante, van een school voor speciaal onderwijs naar een reguliere basisschool. Appellante was sinds 1974 werkzaam bij de rechtsvoorganger van de stichting en had sinds 2007 op een basisschool voor speciaal onderwijs gewerkt. Door een conflictsituatie met de directeur van de school, A, en herhaaldelijke problemen in de samenwerking, heeft het college van bestuur besloten om appellante over te plaatsen. Dit besluit volgde na een mediationtraject dat zonder resultaat was beëindigd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college van bestuur bevoegd was om appellante over te plaatsen op grond van artikel 10.6, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAO Primair Onderwijs. De Raad concludeerde dat er sprake was van een conflictsituatie die de werkbare verhoudingen tussen appellante en de directeur in gevaar bracht. De Raad bevestigde dat de overplaatsing noodzakelijk was om tot werkbare verhoudingen te komen, en dat de belangen van het college van bestuur zwaarder wogen dan die van appellante. De Raad oordeelde dat de nieuwe functie op de reguliere basisschool passend was, gezien appellante's eerdere ervaring in het reguliere onderwijs.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/5520 AW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2015, 14/7220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van bestuur van [stichting] (college van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.F. Prickartz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college van bestuur heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op namens appellante nader ingediende beroepsgronden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Prickartz. Het college van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van Zijtveld, J. Adema en A. Brobbel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 1 augustus 1974 werkzaam als leerkracht bij (de rechtsvoorganger van) [stichting] . Sinds augustus 2007 was appellante werkzaam op een basisschool voor speciaal onderwijs, laatstelijk op SBO [naam school 1] .
1.2.
Sinds augustus 2011 is A directeur van SBO [naam school 1] . In oktober 2011 is appellante ziek geworden, waarna appellante tot de zomervakantie van 2012 in het kader van haar
re-integratie heeft gewerkt. Appellante heeft haar werkzaamheden in haar eigen functie na de zomervakantie van 2012 hervat. Hierna hebben er verschillende gesprekken plaatsgevonden tussen A en appellante over haar houding naar collega’s en A toe, de omgang met leerlingen, het verzorgen van de leerlingenadministratie en het afnemen van de CITO-toetsen. A heeft haar bedenkingen over deze onderwerpen op schrift gesteld, waarop appellante steeds schriftelijk heeft gereageerd.
1.3.
Op 31 januari 2014 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen appellante, A, de voorzitter van het college van bestuur en een P&O-adviseur, waarbij is besloten over te gaan tot mediation tussen appellante en A. De voorzitter van het college van bestuur heeft hierbij gezegd dat als de mediation tot niets leidt, dan zal worden overgegaan tot overplaatsing van appellante. Bij overeenkomst van 4 juni 2014 is de mediation zonder resultaat beëindigd. De percepties van partijen over het functioneren van appellante lagen te ver uit elkaar en de mediation had geen ontwikkeling in de standpunten laten zien. In overleg met de mediator is besloten de mediationgesprekken stop te zetten, ondanks dat appellante bereid was hiermee verder te gaan.
1.4.
Nadat het college van bestuur op 27 juni 2014 het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellante haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college van bestuur bij besluit van 18 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2014 (bestreden besluit), appellante met ingang van 1 augustus 2014 als leerkracht overgeplaatst van SBO [naam school 1] naar de [naam school 2] voor regulier basisonderwijs.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is geoordeeld dat, anders dan appellante heeft gesteld, er geen sprake is van een conflict dat alleen op papier bestaat. Bij herhaling ontstonden dezelfde soort conflictsituaties, die de kern van de werkzaamheden betroffen en waarbij de directeur steeds haar gezag moest laten gelden voordat appellante de discussie staakte. Gesproken kan worden van een conflictsituatie met een onwerkbare verhouding tot gevolg, omdat te verwachten viel dat conflictsituaties zich zouden blijven voordoen, temeer omdat appellante zich op het standpunt bleef stellen dat van een conflict in haar ogen geen sprake was, dit terwijl de verhouding tussen haar en A steeds meer op scherp was komen te staan. Tweemaal is zonder succes mediation doorlopen. Overplaatsing was noodzakelijk om tot werkbare verhoudingen te komen. Verder is geoordeeld dat er, gelet op de functie van A als directeur en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor SBO [naam school 1] , mede in het licht van de opdracht waarmee de directeur bij SBO [naam school 1] was geplaatst, voldoende dienstbelang was om het belang van A zwaarder te laten wegen dan de belangen van appellante om als leerkracht daar werkzaam te blijven. Het college van bestuur heeft volgens de rechtbank in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om appellante over te plaatsen.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college van bestuur heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 10.6, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAO Primair Onderwijs 2013 (CAO PO) kan de werkgever de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen ingeval sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen.
4.2.
Appellante heeft allereerst bestreden dat ten tijde in geding sprake was van een dergelijke conflictsituatie. Er was discussie over haar wijze van functioneren en dat had moeten resulteren in een deugdelijk functioneringstraject. Appellante wordt in dit betoog niet gevolgd. Uit de gedingstukken komt het beeld naar voren dat het tussen appellante en A regelmatig botste vanuit een verschil van taakopvatting en dat appellante aanwijzingen van de kant van A pas volgde nadat hierover discussie was ontstaan en A als directeur voet bij stuk hield. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de wijze waarop appellante is omgegaan met de aanwijzing van de directeur om zelf de CITO-toetsen van de leerlingen uit haar klas af te nemen. Ondanks die duidelijke aanwijzing heeft appellante dit voor de tweede maal door haar onderwijsassistent willen laten doen, zonder dit met A te bespreken. Dat er onoverkomelijke roosterproblemen waren, op grond waarvan die keuze van appellante noodzakelijk was, is daarbij niet gebleken. Verder was er in februari 2014 een incident met twee leerlingen die door appellante waren gesommeerd uit het invalidentoilet te vertrekken, waar zij zich aan het verkleden waren. Ook over de wijze waarop appellante hierbij is opgetreden is, mede naar aanleiding van een klacht van een hierbij betrokken collega-leerkracht, weer een uitgebreide discussie ontstaan tussen A en appellante. Weliswaar werd ook de toon van de door A aan appellante gegeven aanwijzingen in toenemende mate directief, maar er was geen sprake van een geconstrueerd conflict, zoals appellante heeft aangevoerd. Er is ook niet gebleken dat door A onredelijke eisen aan appellante werden gesteld.
4.3.
Appellante wordt evenmin gevolgd in haar visie dat A en het college van bestuur geen serieuze pogingen hebben gedaan om het conflict op te lossen of dat anderszins onzorgvuldig is gehandeld. Er hebben vele gesprekken en een mediationtraject plaatsgevonden. Pas nadat dit laatste niet tot succes had geleid is besloten tot overplaatsing van appellante. Overigens heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak in dit kader weliswaar terecht overwogen dat twee maal gepoogd is door middel van mediation weer tot werkbare verhoudingen te komen. De tweede maal is dit echter via de rechtbank geprobeerd en dit dateert dus van na het bestreden besluit en blijft derhalve buiten beschouwing.
4.4.
Gezien het vorenstaande was het college van bestuur bevoegd appellante op grond van artikel 10.6, tweede lid, aanhef en onder b, van de CAO PO over te plaatsen, vanwege de ontstane conflictsituatie. Het college van bestuur heeft ook in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken. Er was duidelijk sprake van een conflict tussen appellante en de directeur, waarbij het belang van het college van bestuur bij het handhaven van de directeur en de wijze waarop de school onder haar leiding bezig was uit een negatieve situatie te komen mocht prevaleren boven het belang van appellante bij het behoud van haar functie op SBO [naam school 1] . Dat zij is overgeplaatst vanuit het speciale onderwijs naar een reguliere basisschool maakt niet dat de nieuwe functie niet passend is. Appellante heeft tot 2007 in het reguliere basisonderwijs gewerkt.
4.5.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, treft het hoger beroep geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD