ECLI:NL:CRVB:2016:2761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-3822 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie en de rol van de transponeringstabel in besluitvorming

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie voor een politieambtenaar, appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de korpschef van politie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, maar dat deze tabel wel als grondslag voor besluitvorming kan dienen. Appellant had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten die zijn uitgangspositie bepaalden, en kan zich in het kader van de matching niet beroepen op feiten die hij al eerder had kunnen aanvoeren. De Raad oordeelt dat de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel en dat de motivering van het bestreden besluit deugdelijk is. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3822 AW
Datum uitspraak: 21 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 april 2015, 14/4876 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Op 22 april 2011 is aan appellant een voornemen tot vaststelling van zijn uitgangspositie voor zijn toekomstige functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) toegezonden. Appellant heeft naar aanleiding hiervan om functieonderhoud verzocht, welk verzoek op 19 januari 2012 is afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Bij besluit van 9 februari 2012 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op Projectleider B, Divisie Ondersteuning. Bij aanvullend besluit van 22 februari 2012 is vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van één of meerdere taakaccenten en dat de uitgangspositie van appellant niet zal worden aangevuld. Appellant heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 is ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist B, schaal 10. Deze functie is gelegen binnen het domein Ondersteuning, vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft de Raad geoordeeld dat de transponeringstabel, anders dan de korpschef en de rechtbank tot uitgangspunt hebben genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet is geschied overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat de korpsfunctie van Projectleider B het meest vergelijkbaar is met het domein Uitvoering, en niet met het domein Ondersteuning. Dit betoog slaagt niet. Het voorkomen in de desbetreffende functiebeschrijving, tussen tal van andere taakgebieden, van één enkele verwijzing naar (operationeel getinte) projectgelieerde werkgroepen, is ontoereikend voor het oordeel dat de indeling in het domein Ondersteuning geen stand zou kunnen houden. Voor zover al kan worden gezegd dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest, is dit, zoals overwogen onder 4.1, niet voldoende voor de conclusie dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins onhoudbaar is te achten. Appellant heeft nog betoogd dat voor zover de korpsfunctiebeschrijving onvoldoende handvatten bood om het juiste domein te kunnen bepalen, de korpschef voorafgaand aan de matching nader onderzoek naar de inhoud van de functie had moeten verrichten. Wat er van dat betoog op zichzelf beschouwd ook zij, in dit geval is er van ontoereikendheid van de informatie in de korpsfunctiebeschrijving geen sprake, zodat de bedoelde stelling hoe dan ook geen doel treft.
4.3.
Appellant heeft verder nog aangevoerd dat hij vanaf augustus 2009 gedetacheerd is geweest in een andere korpsfunctie, te weten de functie van Senior Adviseur Taakorganisatie Vreemdelingen. Hij heeft in dat kader een dubbele match bepleit en heeft zich daarbij beroepen op een passage uit “Instructie 2.1, Kaders en uitgangspunten voor bepalen uitgangspositie”. Dit betoog kan evenmin slagen. De ten aanzien van appellant vastgestelde uitgangspositie vermeldt enkel en alleen de functie van Projectleider B. De uitgangspositie belette dus het, op welke manier dan ook, in de matching betrekken van de op detacheringsbasis vervulde functie. Appellant heeft noch tegen de afwijzing van zijn verzoek om functieonderhoud, noch tegen zijn uitgangspositie rechtsmiddelen aangewend. Zoals overwogen onder 4.1 kan de politieambtenaar zich in het kader van de matching niet alsnog beroepen op feiten of omstandigheden die hij al in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. De rechtbank heeft daarbij met juistheid overwogen dat ook de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule niet is bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op genoemd artikellid, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie.
4.4.
Appellant heeft tot slot betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat. Appellant is van mening dat hij terecht tegen deze dragende overweging in de besluitvorming is opgekomen en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen. Daarom maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten. Dit betoog slaagt niet. Dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat immers onverlet dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. De Raad verwijst in zoverre naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant op de vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123), volgens welke in geval van een ongegrond beroep aanleiding bestaat om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten die een andere partij heeft moeten maken, indien die andere partij heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen, slaagt niet. Nu de transponeringstabel als grondslag mag dienen voor het bestreden besluit bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat appellant heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het bestreden besluit te krijgen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat, gelet op wat onder 4.4 is overwogen, geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD