ECLI:NL:CRVB:2016:2760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-3529 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar jaaropgave bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de jaaropgave van de bijstand die zij in 2013 had ontvangen, omdat zij van mening was dat deze onjuist was. Het college verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, met de motivatie dat een jaaropgave geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de jaaropgave wel degelijk een besluit is met rechtsgevolg, omdat het invloed heeft op haar huur- en zorgtoeslag en op de inkomstenbelasting. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat deze herhalingen zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De rechtbank had gemotiveerd op deze gronden ingegaan en appellante had geen nieuwe redenen aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de jaaropgave geen besluit is en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3529 WWB
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 maart 2015, 14/7699 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Namens appellante is verschenen mr. Van Heijningen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 25 januari 2014 heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) aan appellante de jaaropgave van de door appellante over het jaar 2013 ontvangen bijstand (jaaropgave 2013) verstrekt.
1.3.
Appellante heeft bij brief van 27 januari 2014 het college verzocht de jaaropgave 2013 te corrigeren. Appellante heeft in 2013 geen bijstand van de DWI ontvangen, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar met terugwerkende kracht over de periode van 10 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013 alsnog een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft toegekend. Het Uwv heeft de bedragen die de DWI aan haar in 2013 als bijstand heeft uitgekeerd, aan de DWI betaald. Ook is het op de jaaropgave 2013 vermelde brutobedrag van € 10.275,- onjuist.
1.4.
Bij brief van 3 september 2014 heeft de gemachtigde van appellante de bezwaren tegen de jaaropgave 2013 nader toegelicht.
1.5.
Bij besluit van 17 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het verzoek van appellante om de jaaropgave 2013 te corrigeren aangemerkt als bezwaarschrift tegen de jaaropgave 2013, en dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Aan de
niet-ontvankelijkverklaring ligt ten grondslag dat een jaaropgave geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen, waarbij appellante als eiseres en het college als verweerder is aangeduid:
“Het in de Awb voorziene rechtsmiddel van bezwaar kan uitsluitend worden aangewend tegen besluiten. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep gaat het bij een jaaropgave, zoals hier aan de orde, om (het verstrekken van) informatie van feitelijke aard, waartegen geen bezwaar openstaat. De aan eiseres verstrekte jaaropgave over 2013 bevat niet meer dan een optelsom van de bedragen die aan haar zijn uitgekeerd en is daarom niet op rechtsgevolg gericht. Het bezwaar van eiseres tegen de jaaropgave 2013 heeft daarom geen betrekking op een besluit. Indien en voor zover de jaaropgave onjuistheden bevat, kan eiseres zich daarover wenden tot verweerder. Als vervolgens over de jaaropgave onenigheid blijft bestaan, staat niet de weg naar de bestuursrechter open. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard”.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat de jaaropgave 2013 een besluit is met rechtsgevolg, omdat het consequenties heeft voor de huur- en zorgtoeslag en voor de inkomstenbelasting. Het laten corrigeren hiervan heeft voor spanning en frustratie gezorgd bij appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar nog aan toe dat de in 1.2 vermelde verrekening van de bijstand met de achteraf toegekende WW-uitkering niet betekent dat de bijstand in het jaar 2013 destijds niet is verstrekt. In de omstandigheid dat de verrekening van de WW-uitkering met de bijstand gevolgen heeft gehad voor de toeslagen en dat het doen corrigeren daarvan tot frustratie bij appellante heeft geleid, is geen grond gelegen om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) A. Stuut

HD