1.7.Naar aanleiding van een later ingediende aanvraag heeft het college aan appellant met ingang van 13 mei 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en geen afdoende antwoord heeft gegeven op de vraag waarvan hij heeft geleefd sinds 26 juli 2012. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften en de verklaring van appellant over zijn schulden viel af te leiden dat de vaste lasten van appellant werden doorbetaald ondanks het feit dat hij geen uitkering meer ontving. Dit mocht het college redelijkerwijs doen twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door appellant over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen. Het college was onder deze omstandigheden gerechtigd om tot de datum met ingang waarvan de bijstand van appellant was ingetrokken een verklaring van appellante te verlangen over hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. De door appellant overgelegde verklaringen van
[Naam G.] , [naam Ö.] , [naam A.] en [naam S.] , waarin zij verklaren dat zij geld geleend hebben aan appellant, zijn ongedateerd, bevatten, afgezien van de verklaring van [naam S.] , geen duidelijke omschrijving op welke uitgaven/vaste lasten de gestelde lening betrekking heeft, vermelden slechts een totaalbedrag van het geleende, en vermelden niet op welke data (deel)bedragen zijn verschaft. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat appellant daadwerkelijk geld heeft ontvangen en dat er een verband bestaat tussen de (hoogte/omvang van de) gestelde leningen en de kasstortingen op de rekening van appellant aangezien de hoogte van de stortingen niet één op één overeenkomt met de hoogte van de gestelde leningen. Appellant heeft bij zijn aanvraag om bijstand ook niet gemeld dat hij naast zijn schuld bij Agis nog andere schulden had en heeft geen melding gedaan van leningen bij vrienden, familie of collega’s. Het college heeft op goede gronden geconcludeerd dat appellant het bestaan van de leningen niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder is gebleken dat in de periode dat appellant geen uitkering ontving geen achterstand in de betalingen van zijn vaste lasten zijn ontstaan. De verklaring van [naam S.] voor wat betreft de huur heeft slechts betrekking op een (korte) periode van vier maanden en biedt als zodanig geen afdoende verklaring voor de omstandigheid dat in de periode van 26 juli 2012 tot en met 5 februari 2014 geen huurachterstand is ontstaan. Het college mocht, gelet op meerdere betalingen door appellant aan Voogd en Voogd Verzekeringen onder vermelding van Nota Pakketpolis MotorrijtuigenverPolis [polis nummer] , in het kader van het onderzoek naar de financiële situatie van appellant nadere informatie hierover vragen. Appellant heeft de desbetreffende polis ondanks herhaald verzoek van het college niet overgelegd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat het college ten onrechte informatie van hem heeft verlangd over een verder in het verleden liggende periode. Appellant heeft met de door hem overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat hij recht op bijstand had, er was geen sprake van onduidelijkheid in zijn financiële situatie. Verder heeft het college in het kader van de onderzoeksplicht nagelaten de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.