ECLI:NL:CRVB:2016:2736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde werkzaamheden en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1 juni 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had niet gemeld dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte bij een autohandel/sloopbedrijf. Tijdens een controle op 21 oktober 2013 werd hij werkend aangetroffen, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsverlening. Het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden heeft vervolgens de bijstand van de appellant ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij door zijn geestelijke beperking niet naar waarheid had kunnen verklaren en dat hij nooit had gewerkt bij het bedrijf. De Raad overwoog echter dat de verklaringen van de appellant, die tijdens de controle waren afgelegd, voldoende feitelijke grondslag hadden. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn geestelijke beperking hem belette om consistent te verklaren. De schending van de inlichtingenverplichting leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van griffier A. Stuut, en werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.