ECLI:NL:CRVB:2016:273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-4768 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van kentekenregistraties en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 28 november 1985 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft in 2013 een Mercedes-Benz C220 op zijn naam gezet. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Deventer naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit dit onderzoek bleek dat appellant in de periode van mei 2012 tot juni 2013 tien auto’s op zijn naam had staan, waarvan de kentekens vaak van korte duur waren. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft vervolgens besloten om de bijstand van appellant over enkele maanden in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de transacties met deze voertuigen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er geen sprake was van handelsactiviteiten en dat de auto’s voor eigen gebruik waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de korte duur van de eigendom en het feit dat appellant meerdere auto’s tegelijkertijd op zijn naam had staan, niet aannemelijk maken dat de voertuigen uitsluitend voor eigen gebruik waren. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij recht had op bijstand, omdat hij geen administratie of boekhouding heeft bijgehouden van de transacties. De Raad heeft daarom het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

14/4768 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 juli 2014, 14/198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonlaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aarnoudse. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.L.H. Deuzeman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 28 november 1985 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau dat appellant op 29 maart 2013 een Mercedes-Benz C220 op zijn naam heeft gezet heeft een medewerker van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Deventer een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de medewerker onder meer gegevens opgevraagd bij de Dienst Wegverkeer (RDW). Daaruit blijkt dat in de periode van mei 2012 tot en met juni 2013 tien auto’s op naam van appellant geregistreerd hebben gestaan. In verband hiermee is aan appellant verzocht gegevens betreffende de in- en verkoop van alle auto’s die op zijn naam hebben gestaan te overleggen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 juli 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
12 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit), de bijstand van appellant over de maanden mei 2012, oktober 2012, maart 2013 en april 2013 in te trekken en de over die maanden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.391,86 van appellant terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de kentekens van acht auto’s gedurende betrekkelijk korte tijd op naam van appellant hebben gestaan. In de genoemde vier maanden heeft appellant de bij die kentekens behorende auto’s overgedragen aan derden (transactiemaanden). Appellant heeft van de transacties met deze voertuigen bij het college geen melding gemaakt waardoor appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Als gevolg van deze schending en de omstandigheid dat de door appellant ingeleverde stukken onvoldoende inzicht verschaffen in de aan- en verkoopwaarde van de auto’s kan het recht op bijstand over de transactiemaanden niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de gegevens van de RDW blijkt dat in de periode van mei 2012 tot en met mei 2013 in totaal tien kentekens van auto’s op naam van appellant geregistreerd hebben gestaan. De tenaamstellingen zijn vaak van korte duur geweest, variërend van een dag tot bijna vier maanden en in aantal gevallen was sprake van een overlapping in de periode van de tenaamstelling. De registratie van acht auto’s op naam van appellant is in de in 1.3 genoemde maanden geëindigd. Dit geldt ook voor de auto met het kenteken [kenteken A], de Mercedes Benz C220, waarvan appellant heeft gesteld dat dit een huurauto betreft. De door appellant overgelegde factuur betreffende de huur van deze auto, geeft onvoldoende inzicht in de financiële betrokkenheid van appellant bij deze auto. Vaststaat immers dat ook deze auto op naam van appellant geregistreerd heeft gestaan en bovendien op zijn naam verzekerd is geweest. Appellant heeft desgevraagd ter zitting geen opheldering verschaft over de reden van de registratie en verzekering op zijn naam. Daarbij komt dat appellant in de periode dat de genoemde Mercedes op zijn naam heeft gestaan nog een tweetal auto’s op zijn naam had staan.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8306) heeft het college, gelet op die gegevens, aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de voertuigen transacties hebben plaatsgevonden. De datum met ingang waarvan een kenteken niet langer op naam van appellant staat, is de datum waarop de betreffende transactie heeft plaatsgevonden.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat geen sprake is geweest van handelsactiviteiten maar dat de auto’s bestemd waren voor eigen gebruik, slaagt niet. Gelet op de korte duur van de eigendom is niet aannemelijk dat de betreffende voertuigen uitsluitend bestemd waren voor eigen gebruik. Daarbij is tevens van betekenis dat appellant ook meerdere auto’s tegelijkertijd op zijn naam heeft gehad.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de transacties die hebben plaatsgevonden. Dat appellant analfabeet is, leidt niet tot een ander oordeel over de schending van de inlichtingenverplichting. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn geweest dat een transactie van één of meerdere auto’s van invloed kan zijn op het recht op bijstand, gelet op (ook) de waarde die de betreffende auto’s in het economisch verkeer (kunnen) vertegenwoordigen.
4.5.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.6.
Appellant is daarin niet geslaagd. Omdat appellant van de transacties geen boekhouding of administratie heeft bijgehouden en uit de door hem overgelegde stukken niet kan worden afgeleid wat de aan- en verkoopwaarde van de betreffende auto’s is geweest, kan niet worden vastgesteld of appellant over de maanden waarin die transacties hebben plaatsgevonden recht heeft op bijstand of aanvullende bijstand. Dat het volgens appellant slechts ging om oude auto’s met een lage restwaarde kan bij gebrek aan een boekhouding of administratie niet worden geverifieerd.
4.7.
Gelet op 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD