ECLI:NL:CRVB:2016:272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-6053 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand; geen terugwerkende kracht en te late aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had op 13 november 2013 een langdurigheidstoeslag aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag voor de langdurigheidstoeslag over 2008 te laat was ingediend, en er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard voor de langdurigheidstoeslag over 2008, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de afwijzing op basis van de Verordening niet correct was, maar de aanvraag alsnog te laat was ingediend.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij recht heeft op de langdurigheidstoeslag over de jaren 2008 tot en met 2010. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn voor toekenning van de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6053 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2014, 14/1363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. P. Neeleman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 november 2013 heeft appellant, voor zover in dit geding van belang, een langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd over de jaren 2008, 2009 en 2010.
1.2.
Bij besluit van 25 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant reeds eerder (herhaalde) aanvragen voor een langdurigheidstoeslag over de jaren 2009 en 2010 heeft ingediend, welke aanvragen bij besluiten van 11 juni 2010 en 29 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
19 januari 2011, zijn afgewezen, en dat (ook nu) niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvraag van appellant voor een langdurigheidstoeslag over 2008 is eerst nadat de termijn voor het indienen van een aanvraag voor een langdurigheidstoeslag van drie jaar na het verloop van de referteperiode, zoals bepaald in artikel 5 van de Verordening langdurigheidstoeslag van de gemeente Roosendaal (Verordening), en daarmee te laat, ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de langdurigheidstoeslag over 2008. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de afwijzing ten onrechte is gebaseerd op de Verordening. Op grond van artikel 44 van de WWB kan echter bijstand, waaronder ook wordt verstaan een langdurigheidstoeslag, niet eerder worden toegekend dan de aanvraagdatum. Omdat de afwijzing van de langdurigheidstoeslag over 2008 op grond van de Verordening op hetzelfde neerkomt, namelijk dat appellant zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag over 2008 te laat heeft ingediend en de aanvraag wel terecht is afgewezen, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard, omdat ten aanzien van de herhaalde aanvraag langdurigheidstoeslag over de jaren 2009 en 2010 niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand heeft gelaten en het beroep voor het overige ongegrond heeft verklaard. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij wel recht heeft op een langdurigheidstoeslag over de jaren 2008 tot en met 2010.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank zoals weergeven onder 2 en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat sinds de wijziging van artikel 36 van de WWB per 1 juli 2013 toekenning van langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht op grond van artikel 44 van de WWB niet meer mogelijk is. Appellant heeft evenmin gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In de enkele grond dat appellant meent recht te hebben op de langdurigheidstoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010 ziet de Raad geen aanknopingspunten om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD