Uitspraak
4 maart 2015, 14/3438 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
1 januari 2012 een hoger bedrag aan bestuursrechtelijke premie op het inkomen van betrokkene moet inhouden, zijnde € 118,83.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de eindafrekening van een bestuursrechtelijke premie die door het Zorginstituut Nederland aan betrokkene is opgelegd. Betrokkene was van mening dat de gemeente Emmen, als broninhouder, de premie niet had ingehouden en afgedragen, wat leidde tot een betalingsverplichting van € 1.681,33. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Zorginstituut vernietigd, maar het Zorginstituut ging in hoger beroep.
De Raad overwoog dat het Zorginstituut de gemeente Emmen had aangewezen als broninhouder en dat de gemeente niet had voldaan aan haar verplichtingen. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het inhouden van de premie bij de gemeente ligt, en dat het Zorginstituut niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet inhouden van de premie door de gemeente. Betrokkene had moeten weten dat de inhouding zou plaatsvinden en had kunnen constateren dat dit niet was gebeurd. De Raad oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat betrokkene niet verantwoordelijk was voor de niet-ingehouden premie.
De uitspraak van de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond. De Raad concludeerde dat de verplichting tot betaling van de bestuursrechtelijke premie door betrokkene bleef bestaan, ongeacht de tekortkomingen van de gemeente Emmen.