ECLI:NL:CRVB:2016:2694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
15/2683 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindafrekening bestuursrechtelijke premie en verantwoordelijkheden van broninhouder in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de eindafrekening van een bestuursrechtelijke premie die door het Zorginstituut Nederland aan betrokkene is opgelegd. Betrokkene was van mening dat de gemeente Emmen, als broninhouder, de premie niet had ingehouden en afgedragen, wat leidde tot een betalingsverplichting van € 1.681,33. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Zorginstituut vernietigd, maar het Zorginstituut ging in hoger beroep.

De Raad overwoog dat het Zorginstituut de gemeente Emmen had aangewezen als broninhouder en dat de gemeente niet had voldaan aan haar verplichtingen. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het inhouden van de premie bij de gemeente ligt, en dat het Zorginstituut niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet inhouden van de premie door de gemeente. Betrokkene had moeten weten dat de inhouding zou plaatsvinden en had kunnen constateren dat dit niet was gebeurd. De Raad oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat betrokkene niet verantwoordelijk was voor de niet-ingehouden premie.

De uitspraak van de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond. De Raad concludeerde dat de verplichting tot betaling van de bestuursrechtelijke premie door betrokkene bleef bestaan, ongeacht de tekortkomingen van de gemeente Emmen.

Uitspraak

15/2683 ZVW, 15/4358 ZVW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 maart 2015, 14/3438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Het Zorginstituut heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het Zorginstituut aan betrokkene bericht dat Zilveren Kruis Achmea haar op 9 november 2011 heeft aangemeld wegens een betalingsachterstand in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is zij vanaf december 2011 een bestuursrechtelijke premie van € 148,95 per maand verschuldigd. Een deel van deze premie, zijnde € 114,58, zal worden ingehouden op haar inkomen (broninhouding) en voor een bedrag van € 34,37 ontvangt zij een acceptgiro van het CJIB.
1.2.
Bij besluit van 23 november 2011 heeft het Zorginstituut de gemeente Emmen (gemeente) aangewezen als broninhouder en de gemeente bericht gezonden met het verzoek om de bestuursrechtelijke premie van € 114,58 met ingang van december 2011 in te houden op de uitkering van betrokkene en af te dragen aan het Zorginstituut. Daarbij is de gemeente er op gewezen dat als zij de bestuursrechtelijke premie niet inhoudt op de uitkering van betrokkene, de gemeente het bedrag van deze premie aan het Zorginstituut dient te betalen zonder mogelijkheid van verhaal op betrokkene.
1.3.
Het Zorginstituut heeft de gemeente bij brief van 15 december 2011 bericht dat zij per
1 januari 2012 een hoger bedrag aan bestuursrechtelijke premie op het inkomen van betrokkene moet inhouden, zijnde € 118,83.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het Zorginstituut de gemeente verzocht te stoppen met de broninhouding omdat betrokkene geen of te weinig inkomen van de gemeente ontvangt en het Zorginstituut de bestuursrechtelijke premie bij betrokkene zelf zal innen.
1.5.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft het Zorginstituut betrokkene te kennen gegeven dat zij de bestuursrechtelijke premie zelf moet betalen en dat zij daarvoor van het CJIB iedere maand een acceptgiro ontvangt.
1.6.
Bij besluit van 11 april 2014 heeft het Zorginstituut betrokkene bericht dat haar zorgverzekeraar haar per 1 mei 2014 heeft afgemeld als wanbetaler, dat zij niet langer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat er nog een eindafrekening volgt.
1.7.
Het Zorginstituut heeft geen afdrachten van bestuursrechtelijke premie van de gemeente Emmen ontvangen.
1.8.
Bij besluit van 9 juni 2014 heeft het Zorginstituut betrokkene een eindafrekening bestuursrechtelijke premie over de periode 1 december 2011 tot en met 30 april 2014 gestuurd met de mededeling dat zij nog een bedrag van € 1.681,33 verschuldigd is
.
1.9.
Bij besluit van 23 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat betrokkene nog € 523,08 aan bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat het door betrokkene betaalde griffierecht door het Zorginstituut wordt vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente Emmen is aangewezen als broninhouder en dat (achteraf) is komen vast te staan dat de gemeente de bestuursrechtelijke premie niet heeft ingehouden en afgedragen. Dit zou op grond van artikel 18f, vierde lid, van de Zvw tot gevolg moeten hebben dat de gemeente gehouden is het gehele bedrag (van € 1.540,54) aan het Zorginstituut af te dragen. Het Zorginstituut heeft dit bedrag op betrokkene verhaald omdat de gemeente de bestuursrechtelijke premie niet heeft kunnen inhouden. De gemeente heeft het besluit van 23 november 2011, aldus het Zorginstituut, namelijk niet ontvangen. Dat de gemeente het besluit van 23 november 2011 waarbij de gemeente is aangewezen als broninhouder niet heeft bereikt, kan niet worden afgewenteld op betrokkene. Daarbij is van belang dat het Zorginstituut heeft nagelaten de gemeente een herinnering en een aanmaning te sturen, zodat het onnodig lang heeft geduurd voor duidelijk werd dat de gemeente de bestuursrechtelijke premie niet inhield en wat de reden daarvan was. Nu het Zorginstituut (tot 2013) niet deugdelijk heeft gecontroleerd of de gemeente feitelijk de bestuursrechtelijk premie heeft ingehouden op de uitkering van betrokkene valt niet in te zien waarom betrokkene in die situatie niet zou vallen onder ‘de bescherming’ van artikel 18f, vierde lid, van de Zvw. Dat betrokkene in een telefoongesprek is gewaarschuwd dat zij er rekening mee moest houden dat alsnog een bedrag aan bestuursrechtelijke premie bij haar geïnd zou worden, maakt dat niet anders.
3.1.
Het Zorginstituut heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het bepaalde in artikel 18f, vierde lid, van de Zvw niet van toepassing is omdat de gemeente het besluit van 21 november 2011 – waarin de gemeente is aangewezen als broninhouder – niet heeft ontvangen en de bestuursrechtelijke premie dus niet heeft kunnen inhouden. Verder heeft het Zorginstituut zich – onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis – op het standpunt gesteld dat artikel 18f, vierde lid, van de Zvw, is bedoeld als sanctie voor broninhouders die niet aan de broninhouding meewerken. Het feit dat de gemeente Emmen de premie niet heeft ingehouden doet niet af aan de verschuldigdheid van de premie door betrokkene. Betrokkene had er gelet op het telefoongesprek van 31 januari 2011 en de uitkeringsspecificaties van december 2011 tot en met december 2012 rekening mee kunnen houden dat de bestuursrechtelijke premie niet werd ingehouden op haar uitkering.
3.2.
Betrokkene heeft zich in verweer en in het door haar ingestelde incidenteel beroep achter de aangevallen uitspraak gesteld. Zij was er van overtuigd dat de gemeente de bestuursrechtelijke premie had ingehouden op haar uitkering en stelt zich op het standpunt dat de gemaakte fouten niet op haar afgewenteld mogen worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 18d, eerste lid, van de Zvw is – voor zover van belang – bepaald dat de verzekeringsnemer aan het Zorginstituut vanaf de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin het Zorginstituut de melding als bedoeld in artikel 18c, heeft ontvangen, een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is.
4.2.
Ingevolge artikel 18f, eerste lid, van de Zvw, heft en int het Zorginstituut de bestuursrechtelijke premie. Ingevolge het tweede lid houdt de inhoudingsplichtige, in opdracht van het Zorginstituut, de bestuursrechtelijke premie geheel of voor een door het Zorginstituut te bepalen gedeelte in op het door hem aan de verzekeringnemer verschuldigd loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, waarna hij het ingehouden bedrag aan het Zorginstituut afdraagt. In het vierde lid is bepaald dat een inhoudingsplichtige die het door het Zorginstituut aan te geven bedrag niet of niet geheel heeft ingehouden, gehouden is het gehele bedrag aan het Zorginstituut af te dragen, zonder dat het niet ingehouden bedrag alsnog op de verzekeringnemer kan worden verhaald.
4.3.
Op grond van artikel 18d van de Zvw is de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Zolang deze premie niet door de verzekeringnemer is betaald, niet is ingehouden op het door een inhoudingsplichtige te betalen loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 (na aftrek van andere verplicht in te houden bedragen) en evenmin anderszins op grond van het bepaalde in artikel 18f, vierde lid, van de Zvw door de inhoudingsplichtige aan het Zorginstituut is afgedragen, blijft deze verschuldigdheid voor de verzekeringnemer bestaan. Het oordeel van de rechtbank is dan ook onjuist.
4.4.
Het feit dat het Zorginstituut de gemeente er niet aan heeft herinnerd dat zij als broninhouder geen bestuursrechtelijke premie heeft ingehouden en afgedragen aan het Zorginstituut en niet is overgegaan tot invorderingsmaatregelen doet hieraan niet af. Daartoe acht de Raad van belang dat betrokkene wist dat inhouding zou gaan plaatsvinden en heeft kunnen constateren dat die niet heeft plaatsgevonden.
4.5.
De omstandigheid dat in voorkomende gevallen op de inhoudingsplichtige op grond van het bepaalde in artikel 18f, vierde lid, een betalingsverplichting kan berusten doet er niet aan af dat deze verplichting niet zozeer de strekking heeft de verzekerde te vrijwaren, als wel om de inhoudingsplichtige te verplichten de van hem gevorderde bedragen daadwerkelijk te voldoen (Kamerstukken II 2008/09, 31736, nr. 3, p. 44).
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen wordt het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak en
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2014 ongegrond.
De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.C. Borman

SS