ECLI:NL:CRVB:2016:2691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
15/499 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongewijzigde handhaving indicatie zorgfunctie Begeleiding Individueel AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 12 december 2013 een indicatie voor zorg aangevraagd, specifiek voor de zorgfunctie Begeleiding, vanwege zijn psychiatrische aandoening die leidde tot problemen met het organiseren van zijn huishouden en sociaal isolement. Het CIZ heeft op 6 januari 2014 besloten om appellant te indiceren voor Begeleiding Individueel klasse 2 voor de periode van 6 januari 2014 tot 5 januari 2029. Appellant was het niet eens met deze indicatie en heeft bezwaar gemaakt, waarbij hij stelde dat er ook behoefte was aan Persoonlijke Verzorging.

De medisch adviseur van CIZ heeft op 28 mei 2014 advies uitgebracht, waarna CIZ op 4 juli 2014 het bestreden besluit heeft genomen, waarin de indicatie ongewijzigd werd gehandhaafd. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het onderzoek van de medisch adviseur niet onzorgvuldig was en dat CIZ op basis van de medische informatie tot de juiste conclusie was gekomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychiatrisch toestandsbeeld is verslechterd en dat hij meer zorg nodig heeft, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat CIZ de zorgbehoefte van appellant op juiste wijze heeft vastgesteld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/499 AWBZ
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 december 2014, 14/2881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Catak, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen
.CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 12 december 2013 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Hierbij heeft hij gevraagd om de zorgfunctie Begeleiding omdat hij als gevolg van zijn psychiatrische aandoening zijn huishouden niet kan organiseren waardoor de woning vervuilt. Ook is sprake van een sociaal isolement en van participatieproblemen.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 6 januari 2014 op die aanvraag beslist. Bij dit besluit is appellant geïndiceerd voor de zorgfunctie Begeleiding Individueel klasse 2 voor de periode van
6 januari 2014 tot en met 5 januari 2029. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt waarbij appellant een brief van zijn sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er) van
4 oktober 2013 heeft gevoegd. Volgens appellant is zowel Persoonlijke Verzorging als Begeleiding Individueel het meest passend en heeft CIZ geen rekening gehouden met de beperkingen die hij thans heeft.
1.3.
Op 28 mei 2014 heeft de medisch adviseur van CIZ, I. Dammar, arts, naar aanleiding van het bezwaar van appellant medisch advies uitgebracht.
1.4.
Bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ, onder aanvulling van het onderzoek en aanpassing van de motivering inzake de omvang van de geïndiceerde zorgfunctie Begeleiding Individueel, de indicatie ongewijzigd gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft CIZ ten grondslag gelegd dat op grond van de medische informatie is gebleken dat bij appellant sprake is van matige beperkingen met betrekking tot de sociale redzaamheid en het psychisch functioneren. Er zijn geen beperkingen vastgesteld met betrekking tot bewegen en verplaatsen, en gedrag en oriëntatie. Er is sprake van wettelijk voorliggende voorzieningen omdat de psychiatrische behandeling en begeleiding van appellant onder de Zorgverzekeringswet valt en de participatieproblemen en eventuele huishoudelijke ondersteuning onder de Wmo. Voor hulp bij de administratie kan appellant gebruik maken van vrijwilligers van Vluchtelingenwerk. De geïndiceerde Begeleiding Individueel klasse 2 is ter aanvulling op de voorliggende voorzieningen en is bedoeld voor het aanbrengen van structuur (opstaan, wassen, kleden en eten), voor het oplossen van problemen en voor hulp bij complexe taken. Een indicatie voor Persoonlijke Verzorging is niet aan de orde omdat niet is gebleken dat appellant fysieke belemmeringen ondervindt bij zijn persoonlijke verzorging. Wel is aannemelijk dat appellant aansturing nodig heeft om tot een adequate persoonlijke zorg te komen, maar dit valt onder de zorgfunctie Begeleiding. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. CIZ heeft het bestreden besluit gebaseerd op het bij 1.3 genoemde medisch advies. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek van de medisch adviseur onzorgvuldig tot stand is gekomen. Op basis daarvan is CIZ tot de geïndiceerde Begeleiding Individueel klasse 2 gekomen. Dat meer uren nodig zijn heeft appellant niet concreet onderbouwd. Op basis van het medisch advies heeft CIZ ten aanzien van de persoonlijke verzorging geconcludeerd dat enige sturing noodzakelijk kan zijn, hetgeen onderdeel is van de (geïndiceerde) Begeleiding. Appellant heeft niet concreet onderbouwd waarom toch Persoonlijke Verzorging zou moeten worden geïndiceerd. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat het psychiatrisch toestandsbeeld van appellant ten tijde hier van belang verslechterd was.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft hij met de in bezwaar overgelegde verklaring van de SPV-er wel een deugdelijke onderbouwing gegeven dat zijn psychiatrisch toestandsbeeld is verslechterd. Hiermee meent appellant ook te hebben onderbouwd dat hij meer uren zorg nodig heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 12 december 2013 (datum aanvraag) tot en met 4 juli 2014 (datum bestreden besluit).
4.2.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier aan toe dat de door appellant in bezwaar overgelegde brief van de SPV‑er dateert van 4 oktober 2013 en daarmee van voor de datum van de aanvraag. De aanvraag zelf werd vergezeld van een brief van de spv-er van 24 december 2013. De medisch adviseur van CIZ heeft het medisch advies opgemaakt op 28 mei 2014. Gelet op de data van de brieven van de spv-er en van het medisch advies dient het ervoor te worden gehouden dat bij het bestreden besluit is uitgegaan van het actuele psychiatrische toestandsbeeld van appellant en dat CIZ de zorgbehoefte van appellant op juiste wijze heeft vastgesteld.
4.4.
Uit wat onder 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en N.R. Docter en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM