In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het CIZ ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 12 december 2013 een indicatie voor zorg aangevraagd, specifiek voor de zorgfunctie Begeleiding, vanwege zijn psychiatrische aandoening die leidde tot problemen met het organiseren van zijn huishouden en sociaal isolement. Het CIZ heeft op 6 januari 2014 besloten om appellant te indiceren voor Begeleiding Individueel klasse 2 voor de periode van 6 januari 2014 tot 5 januari 2029. Appellant was het niet eens met deze indicatie en heeft bezwaar gemaakt, waarbij hij stelde dat er ook behoefte was aan Persoonlijke Verzorging.
De medisch adviseur van CIZ heeft op 28 mei 2014 advies uitgebracht, waarna CIZ op 4 juli 2014 het bestreden besluit heeft genomen, waarin de indicatie ongewijzigd werd gehandhaafd. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het onderzoek van de medisch adviseur niet onzorgvuldig was en dat CIZ op basis van de medische informatie tot de juiste conclusie was gekomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychiatrisch toestandsbeeld is verslechterd en dat hij meer zorg nodig heeft, maar de Raad heeft deze argumenten niet overtuigend geacht.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat CIZ de zorgbehoefte van appellant op juiste wijze heeft vastgesteld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.