ECLI:NL:CRVB:2016:2684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als taxichauffeur werkte, had zich op 5 oktober 2011 ziekgemeld vanwege schouderklachten, nekklachten en depressieve klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 1 augustus 2013 vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant verzocht het Uwv om heroverweging van dit besluit na een verslechtering van zijn gezondheid en een aanstaande operatie aan zijn rechter schouder.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en de door appellant aangegeven klachten adequaat hadden gewogen. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische gegevens geen aanknopingspunten boden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant, en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere oordelen konden ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij geen aanleiding werd gezien voor een veroordeling in de proceskosten.