ECLI:NL:CRVB:2016:2674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
15/1502 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische herbeoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 12 maart 2013 ziek meldde met rechterschouderklachten. Appellant ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) en was werkzaam als kraanmachinist. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant vanaf 12 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn uitgegaan van een onjuiste diagnose, nu hij inmiddels is geopereerd en er een SLAP laesie is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geen reden gezien om het eerdere standpunt te wijzigen, omdat de beperkingen als gevolg van de SLAP laesie niet anders zijn dan de al bekende beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de geselecteerde functies voor appellant niet boven zijn belastbaarheid uitgaan en dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld. De overwegingen van de rechtbank worden gevolgd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2016.

Uitspraak

15/1502 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 februari 2015, 14/3223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als kraanmachinist voor ongeveer 40 uur per week. Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, toen hij zich op
12 maart 2013 ziek meldde met rechterschouderklachten. Appellant heeft ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 februari 2014 vastgesteld dat appellant vanaf
12 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat appellant op 11 maart 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 1 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder de overweging dat er geen redenen zijn om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en evenmin om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant hebben onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de signaleringen in de geselecteerde functies van een deugdelijke motivering voorzien en zijn die functies geschikt te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat de verzekeringsartsen zijn uitgegaan van een onjuiste diagnose. Inmiddels is hij geopereerd en blijkt er behalve een scheurtje in de pees van de musculus supraspinatus ook een laesie van de aanhechting van de lange bicepspees (SLAP laesie) te zijn, zoals te lezen valt in de door appellant ingezonden brief van de orthopedisch chirurg dr. C.J.M. Oosterbos van 31 maart 2015.
3.2.
In hoger beroep heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Hoewel bij een echo op 18 maart 2013 geen bijzonderheden aan de bicepspees worden gezien, sluit zij op zich niet uit dat die SLAP laesie al langere tijd bestond. In verband met de SLAP laesie moet rekening worden gehouden met beperkingen voor schouderbelastend werk. Voor appellant golden al beperkingen voor schouderbelastend werk wegens de al eerder bekende aandoening aan zijn schouder. De beperkingen als gevolg van de SLAP laesie zijn niet anders dan de al in aanmerking genomen beperkingen op grond van de al bekende schouderaandoening. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de schouderklachten van appellant. Uit het, in bezwaar overgelegde, medisch journaal van de huisarts kan worden opgemaakt dat appellant al langere tijd schouderklachten heeft, maar dat pas na het maken van een echo op 18 maart 2013 is vastgesteld dat deze klachten worden veroorzaakt door een scheurtje in de pees van de supraspinatus. Bij de eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarbij mee laten wegen dat appellant is aangewezen op schoudersparend werk, waarbij alle krachtfuncties met de rechterarm/hand beperkt zijn, vooral het heffen boven schouderniveau en met name qua zware belastingen en qua piekbelastingen. Langdurig gedwongen houdingen of standen met de rechterarm dienen vermeden te worden en hoog frequente en extreme arm/hand bewegingen zijn niet toegestaan. Sterke schokken en trillingen aan de rechterarm dienen vermeden te worden. Ter voorkoming van overbelasting aan de linkerarm dient ook deze enigermate ontzien te worden. De verzekeringsarts heeft de vermoeidheidsklachten als gevolg van een verstoorde nachtrust door de pijnklachten consistent en objectiveerbaar beoordeeld en in verband daarmee vastgesteld dat gevaarlijke werksituaties vermeden dienen te worden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van de informatie van de huisarts en van de behandelend orthopedisch chirurg en het standpunt ingenomen dat deze informatie aansluit bij de reeds bekende gegevens en geen reden vormt om zwaardere beperkingen aan te nemen.
4.3.
Het is terecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet helemaal uitsluit dat de SLAP laesie al langere tijd bestaat. Oosterbos heeft in zijn brief van 2 augustus 2013 namelijk opgemerkt dat er op basis van een MRI naast de scheur in de supraspinatus mogelijk ook een kleine SLAP laesie is. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de SLAP laesie niet tot meer of andere beperkingen aanleiding geeft dan de beperkingen die al voor de bestaande schouderklachten gelden, wordt gevolgd. Beide aandoeningen leiden tot ongeschiktheid voor schouderbelastend werk.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies van magazijn expeditie medewerker (SBC-code 111220), productiemedewerker metaal en elektro (SBC-code 111171) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) niet uitgaat boven de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellant. In die functies kan appellant € 11,37 bruto per uur verdienen. Dat is 73,22% van het maatmaninkomen van appellant, dat op € 15,53 bruto per uur is berekend. De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellant met ingang van 12 april 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt

TM