1.3.Nadat betrokkene haar zienswijze over het voornemen daartoe had gegeven, heeft appellant betrokkene bij besluit van 12 mei 2014 primair met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk strafontslag verleend op grond van artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Subsidiair heeft appellant betrokkene ontslag op andere gronden verleend op grond van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA. Aan het strafontslag zijn de volgende gedragingen als plichtsverzuim ten grondslag gelegd:
1. Betrokkene heeft handtekeningen gevraagd aan twee medewerkers, [naam 2] en [naam 3] , om te bewijzen dat een uitzendkracht, [naam 1] , als gevolg van een bedrijfsongeval op 12 februari 2013 blijvend letsel zou hebben opgelopen. Betrokkene heeft zich daarmee ongevraagd en zonder toestemming of overleg gemengd in een juridisch geschil tussen de werkgever en een uitzendkracht over een vermeend bedrijfsongeval op die datum. Daarbij geldt dat betrokkene op de bewuste dag niet werkzaam was en zij in het geheel geen bemoeienis heeft met hetgeen op
12 februari 2013 zou hebben plaatsgevonden. Met haar gedrag werkt zij mee aan een schadeclaim jegens haar werkgever, terwijl de feitelijke toedracht niet bij haar bekend is en zij dus ook niet weet of er daadwerkelijk sprake is van een bedrijfsongeval en/of schade waarvoor haar werkgever aansprakelijk zou moeten worden gehouden.
2. Betrokkene heeft in het gesprek op 8 november 2013 een leugenachtige verklaring afgelegd door te verklaren dat zij alleen de medewerker [naam 2] over het vermeende bedrijfsongeval om een handtekening heeft gevraagd, terwijl ook de medewerker [naam 3] heeft verklaard dat betrokkene hem om een handtekening heeft gevraagd.
3. Betrokkene heeft [naam 3] , een hiërarchisch ondergeschikte medewerker, ertoe bewogen een handtekening te zetten, waardoor zij haar positie als assistent-groepsleider heeft misbruikt en haar voorbeeldfunctie heeft geschaad.
4. In het verantwoordingsgesprek op 3 februari 2014 heeft zij volhard in haar leugenachtige verklaring, dat zij alleen [naam 2] heeft verzocht een verklaring te ondertekenen.
5. Op 3 februari 2014 heeft betrokkene gelogen door te zeggen dat zij zelf geen verklaring heeft afgelegd over de kwestie [naam 1] . Appellant heeft van de letselschadespecialist van [naam 1] een document ontvangen, met daarop de datum van 14 november 2013 vermeld, waarin betrokkene verklaart dat er op
12 februari 2013 een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden, dat zij de betreffende uitzendkracht naar [naam 4] , toenmalig [functie 3] , heeft verwezen om een letselbrief op te laten opstellen en dat, omdat dit volgens betrokkene niet zou zijn gedaan, haar werkgever nalatig zou zijn geweest.
6. Betrokkene heeft geprobeerd om achteraf het beeld te construeren dat zij zich buiten de discussie heeft gehouden door op dezelfde dag als haar verklaring aan de letselschadespecialist, te weten 14 november 2013, waarin zij stelt dat sprake is van een bedrijfsongeval, een brief aan [naam 1] op te stellen en laatstgenoemde deze brief ook te laten ondertekenen met de mededeling dat zij “er niets mee te maken heeft”, hetgeen appellant volstrekt ongeloofwaardig acht.
7. Met betrekking tot de door betrokkene overgelegde verklaring van [naam 4] , gedateerd 12 februari 2013, waarin hij verklaart dat hij met betrokkene telefonisch contact heeft gehad over het vermeende bedrijfsongeval, gaat appellant ervan uit dat deze verklaring (veel) later is opgesteld en er blijkbaar toe moet dienen aan te tonen dat zij geen actieve betrokkenheid heeft gehad in de mogelijke claim van [naam 1] . Appellant acht ongeloofwaardig dat betrokkene en [naam 4] op
12 februari 2013 zakelijk overleg hebben gehad en dat [naam 4] op diezelfde dag een verklaring heeft opgesteld, omdat hij toen volledig arbeidsongeschikt was en betrokkene op 12 februari 2013 niet werkzaam was. Deze ondoorzichtige handelswijze neemt appellant haar bijzonder kwalijk.
8. Betrokkene staat met grote regelmaat, door appellant beoordeeld vanaf 30 mei 2013, met haar dienstauto in de [adres] geparkeerd en/of verblijft daar (in een woning), zonder dat concrete werkzaamheden of (klacht)meldingen van burgers haar aanwezigheid rechtvaardigen, en zonder dat zij hiertoe van haar leidinggevende opdracht dan wel toestemming heeft verkregen. Hiermee onttrekt zij zich aan haar verantwoordelijkheden en verplichtingen als werknemer.
9. Appellant acht de verklaring van betrokkene dat zij de dienstauto in de [adres] parkeert omdat het een niet-betaaldparkerengebied betreft ongeloofwaardig, omdat zij een parkeerontheffing heeft. Gelet op de beperkte duur dat de dienstauto in deze straat stond geparkeerd, acht appellant de verklaring van betrokkene dat zij haar auto daar parkeerde om vervolgens te voet haar werkgebied in te gaan evenmin geloofwaardig.
10. Dat zij een plasadres zou hebben bij de bewoners op [huisnummer] in de [adres] acht appellant evenmin een toereikende verklaring voor het parkeren van de dienstauto en haar verblijf in deze straat, nu zij gebruik kan maken van het toilet in het dienstgebouw aan de [straat] . Bovendien is de duur van haar verblijf in de [adres] (veel) langer dan een regulier toiletbezoek.
11. Pas nadat betrokkene is geconfronteerd met haar ongeldige verblijf in de [adres] , heeft zij gesteld dat zij daar het toilet bezocht vanwege haar darmproblemen, waartoe zij een verklaring van de huisarts heeft overgelegd. Als betrokkene hiervan daadwerkelijk last zou hebben, waardoor zij werd gehinderd in de uitoefening van haar werkzaamheden, had zij als werknemer hiervan melding moeten doen bij de bedrijfsarts en/of haar leidinggevende om hiervoor een oplossing te vinden.
12. Betrokkene heeft op 5, 9, 12, 14 en 23 november 2013 en 5 december 2013 overuren gedeclareerd, terwijl de vermeende eindtijden niet overeenkomen met de binnenkomst van de veegmachines. Bovendien was er op 5 december 2013 geen markt.
13. Meer specifiek heeft betrokkene op 5 november 2013 tot 20.00 uur aan overuren gedeclareerd terwijl zij om 18.40 uur al naar huis was vertrokken.
14. Betrokkene rijdt meestal zonder button in de dienstauto en zij gebruikt haar eigen button zelden. Met het niet (altijd) gebruiken van de button houdt zij zich niet aan de werkinstructie. Bovendien heeft zij op 3 februari 2014 in strijd met de waarheid verklaard dat zij altijd haar button gebruikt.