ECLI:NL:CRVB:2016:2661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
15/3941 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekenis van vrijspraak door politierechter in het ambtenarenrecht en de gevolgen voor plichtsverzuim en disciplinaire straffen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, een ambtenaar bij de politie, was eerder disciplinair ontslagen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was vastgesteld naar aanleiding van een intern onderzoek dat volgde op een strafrechtelijk onderzoek naar verzekeringsfraude waarbij de appellant als verdachte was aangemerkt. De korpschef had op basis van dit onderzoek besloten tot onvoorwaardelijk ontslag, wat door de rechtbank werd bevestigd. De appellant stelde dat hij onterecht was ontslagen en dat de politierechter hem in een strafzaak had vrijgesproken van valsheid in geschrift, wat volgens hem ook voor het ambtenarenrecht relevant zou moeten zijn.

De Raad overwoog dat de bewijsregels in het ambtenarenrecht minder strikt zijn dan in het strafrecht. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door onjuiste schadeclaims in te dienen bij zijn verzekeraar. De Raad bevestigde dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak benadrukt de hoge eisen van integriteit die aan politieambtenaren worden gesteld en dat gedragingen in het privédomein ook gevolgen kunnen hebben voor de functie van de ambtenaar.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde, terwijl het incidenteel hoger beroep van de korpschef wel slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/3941 AW, 15/5337 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 april 2015, 15/23 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boer. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Revet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 februari 2004 in dienst bij het voormalige [politiekorps] als medewerker algemene politiezorg. Vanwege ziekte kon hij deze functie niet langer vervullen. In 2011 is appellant geplaatst in de functie van medewerker service en organisatie.
1.2.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar verzekeringsfraude waarbij appellant is aangemerkt als verdachte is op 4 september 2013 een intern onderzoek gestart om duidelijk te krijgen of appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.3.
Mede op grond van de uitkomsten van het intern onderzoek heeft de korpschef, na het voornemen daartoe kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, bij besluit van 6 juni 2014 met onmiddellijke ingang aan appellant disciplinair ontslag verleend.
1.4.
Bij besluit van 5 december 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 6 juni 2014 gehandhaafd. Met overneming van het advies van de bezwaaradviescommissie heeft de korpschef geoordeeld dat de overtuiging is verkregen dat appellant op onjuiste wijze schade heeft geclaimd bij zijn verzekeringsmaatschappij, door:
a. vergoeding van schade te claimen aan een zonnescherm, terwijl hij deze schade al vergoed had gekregen van een andere verzekeringsmaatschappij;
b. bij zijn verzekeringsmaatschappij te melden dat er is ingebroken in zijn berging, waarbij schade is ontstaan aan het slot van de tussendeur van de berging, terwijl is aangetoond dat de schade aan de slotplaat niet veroorzaakt kan zijn indien de betreffende deur gesloten was;
c. vergoeding van schade te claimen aan zijn auto en daarbij te verklaren dat hij zijn auto in goede staat en zonder schade heeft achtergelaten.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat appellant zich in de hierboven in 1.4, onder a en b genoemde gevallen heeft schuldig gemaakt aan een onjuiste voorstelling van zaken bij het claimen van schade, wat plichtsverzuim oplevert. De rechtbank is van oordeel dat het strafontslag evenredig is aan deze twee gevallen van plichtsverzuim. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen deze onderdelen van de aangevallen uitspraak. Wat betreft de in 1.4, onder c genoemde schade heeft de rechtbank op grond van de gedingstukken onvoldoende overtuiging dat appellant op dit punt bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Het incidenteel hoger beroep van de korpschef richt zich tegen laatstgenoemd oordeel van de rechtbank.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het claimen van vergoeding van schade aan een zonnescherm
3.1.1.
Appellant heeft niet bestreden dat hij tweemaal schadevergoeding heeft geclaimd en ontvangen - van verschillende verzekeraars waarbij hij achtereenvolgens verzekerd was - ter zake van dezelfde schade aan een zonnescherm, en dat hij daarbij de tweede maal een andere schadedatum en een ander schadebedrag heeft genoemd. Hij heeft echter gesteld dat hij nimmer de verzekering moedwillig heeft willen benadelen. Hij zou hebben gehandeld met medeweten en instemming van schade-expert P van [assurantiekantoor] en partners. Volgens appellant zou hooguit gezegd kunnen worden dat het hem aan scherpte heeft ontbroken en dat hij dom is geweest.
3.1.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat
schade-expert P aan appellant deze handelwijze zou hebben geadviseerd. P heeft dit met kracht ontkend. Nog daargelaten dat appellant, zelfs als van een dergelijk advies sprake was geweest, had moeten begrijpen dat het tweemaal claimen van vergoeding voor dezelfde schade niet aanvaardbaar is. Voor zijn stelling dat de tweede verzekeraar uit coulance tot vergoeding is overgegaan heeft appellant geen begin van bewijs geleverd. De omstandigheden waaronder appellant zijn dubbele claim verrichtte, in het bijzonder het tweemaal verschaffen van verschillende informatie en het verzwijgen dat hij de schade reeds eerder had geclaimd, duiden ook naar het oordeel van de Raad op opzettelijke benadeling van de verzekeraar, hetgeen plichtsverzuim oplevert.
Het claimen van vergoeding voor inbraakschade
3.2.1.
Appellant heeft betoogd dat niet is komen vast te staan dat hij een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven bij zijn claim om apparatuur en muziekinstrumenten ter waarde van ruim € 10.000,- vergoed te krijgen. Deze zouden volgens appellant ontvreemd zijn nadat het slot van de oefenruimte in de berging bij appellants huis met braak zou zijn geopend. Tegenover de verklaringen van de onderzoekers [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , inhoudend dat de schade aan de voorzijde van het slot van de oefenruimte niet kan zijn ontstaan terwijl de deur gesloten was, op grond waarvan is geconcludeerd dat de schade niet door braak kan zijn ontstaan, heeft appellant een verklaring van sleutelmaker [sleutelmaker] gesteld. Voorts heeft hij erop gewezen dat de politierechter hem op dit punt heeft vrijgesproken van valsheid in geschrift.
3.2.2.
Aan het gegeven dat de politierechter appellant vrijspraak heeft verleend kan de Raad niet de door appellant bepleite betekenis hechten. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) gelden immers in het ambtenarenrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat uit de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] met voldoende mate van zekerheid is af te leiden dat de schade aan het slot niet door braak kan zijn ontstaan. Aan de conclusies van deze onderzoekers wordt niet wezenlijk afgedaan door de verklaring van [sleutelmaker] , die op basis van de hem door appellant getoonde foto slechts heeft verklaard dat hij niet definitief kan beoordelen of de deur afgesloten is geweest. De Raad voegt hier nog aan toe dat verschillende bijkomende omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat appellant de inbraak zelf in scene heeft gezet in die zin dat hij, nadat hij telefonisch had vernomen dat de goederen alleen in geval van diefstal met braak voor vergoeding in aanmerking zouden komen, zelf heeft gezorgd voor braaksporen aan het slot. Dat hij vervolgens naar zijn zeggen het slot weer heeft teruggeslagen - nog voordat de deskundigen daarnaar onderzoek hadden kunnen doen - en de sleutel in een opwelling heeft weggegooid, lijkt de veronderstelling te bevestigen dat hij de ontdekking van de ware toedracht heeft willen bemoeilijken. Wat er ook zij van deze laatste veronderstelling, het plichtsverzuim bestaande uit het geven van een verkeerde voorstelling van de omstandigheden van de diefstal die zou hebben plaatsgevonden, staat voor de Raad voldoende vast.
Het claimen van vergoeding van oude schade aan de auto
3.3.1.
De korpschef heeft in zijn incidenteel hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat op grond van de gedingstukken onvoldoende vaststaat dat appellant bij het claimen van vandalismeschade aan zijn auto bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Partijen verschillen van mening over de vraag of naast schade aan de linkerzijde van de auto, ook aan de rechterzijde van de auto sprake was van beschadigingen ten gevolge van vandalisme. De korpschef stelt dat dit niet het geval was en dat het bij de beschadigingen aan de rechterzijde waar appellant op doelt om oude beschadigingen gaat die appellant ten onrechte in zijn claim wil betrekken. Appellant stelt daar tegenover dat naast oude krassen ook aan de rechterzijde wel degelijk sprake was van schade ten gevolge van vandalisme. Hij heeft erop gewezen, dat de politierechter hem ook op dit punt heeft vrijgesproken van valsheid in geschrift.
3.3.2.
Met betrekking tot het beroep van appellant op het strafvonnis verwijst de Raad naar hetgeen hij onder 3.2.2 heeft overwogen. Voor de Raad is, anders dan voor de rechtbank, op grond van de gedingstukken in voldoende mate komen vast te staan dat appellant ook op dit punt een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De verkeerde voorstelling van zaken bestaat hieruit dat appellant blijkens het proces-verbaal van aangifte, het aanrijdingsformulier en de opgave bij de verzekeraar heeft vermeld dat sprake is van “rondom krasschade” en dat hij bij de verzekeraar heeft opgegeven dat hij de krasschade aan de rechter- en aan de linkerzijde van de auto die veroorzaakt is door vandalen vergoed wil zien. Voorts heeft appellant daarbij ten onrechte verklaard dat hij de auto voor het krasincident in goede staat en zonder schade heeft achtergelaten. Uit het expertiseonderzoek van [bedrijf] van 5 oktober 2011 blijkt dat sprake was van schade aan de linkerzijde waarvan de onderzoeker aannemelijk acht dat die schade door vandalen is veroorzaakt. Het schadebeeld aan de rechterzijde is volgens de onderzoeker niet veroorzaakt door vandalen, maar door aanrijdingen en gebruik. Appellant heeft tegenover dit rapport geen bewijs van het tegendeel geleverd. Zijn verklaring ter zitting dat met “schade rondom” niet meer werd bedoeld dan dat op meerdere plekken schade was, en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat hij ook schade aan de rechterzijde van de auto heeft willen claimen, is niet te verenigen met het gegeven dat appellant bij de reparateur desgevraagd tot tweemaal toe heeft aangewezen dat het ook om schade aan de rechterzijde gaat. De Raad kan uit het vorenstaande slechts concluderen dat appellant ook in dit geval door zijn onjuiste verklaringen meer heeft willen claimen dan waar hij recht op had en zich daarmee aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt.
3.4.
Nu niet gebleken is dat het vastgestelde plichtsverzuim niet aan appellant kan worden toegerekend, was de korpschef bevoegd appellant ter zake een disciplinaire straf op te leggen. De korpschef is bij zijn bestraffing terecht voorbijgegaan aan de stelling van appellant dat het hier om handelingen in het privédomein gaat die geen weerslag hebben op het werk. Deze stelling kan reeds hierom niet worden aanvaard, omdat de verzekeraar op de hoogte is van het feit dat appellant werkzaam is bij de politie en het imago van de politieorganisatie derhalve door het handelen van appellant is geschaad. Waar het om doorgaand grensoverschrijdend gedrag gaat kan niet worden staande gehouden dat het gedrag uitsluitend aan naïviteit is toe te schrijven en dat van bewust frauderen geen sprake is geweest. Mede gelet op de hoge eisen van integriteit waaraan appellant als politieagent moet voldoen, is de straf van onvoorwaardelijk ontslag naar het oordeel van de Raad niet onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
4. Wat onder 3.1.1 tot en met 3.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van de korpschef wel slaagt. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en M. Kraefft en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD