ECLI:NL:CRVB:2016:2642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
13-574 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die als magazijnmedewerker werkte. Appellant ontving sinds 17 februari 2003 een uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een onderzoek door de verzekeringsarts in 2011, waarbij appellant klachten van diabetes en astma meldde, werd geconcludeerd dat hij in staat was om zijn eigen werk te verrichten. De verzekeringsarts stelde enkele psychische beperkingen vast, maar concludeerde dat appellant geen ernstige psychopathologie vertoonde. In 2012 werd de uitkering van appellant ingetrokken, wat leidde tot een beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de beperkingen niet onjuist had ingeschat en dat de arbeidsdeskundige had aangetoond dat appellant in staat was om zijn werk te doen. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij leed aan ernstige psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de deskundigenrapporten zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te twijfelen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/574 WAO
Datum uitspraak: 8 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
19 december 2012, 12/888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben (desgevraagd) nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Arabaci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
In opdracht van de Raad heeft dr. C.C. Kan, psychiater, op 23 september 2015 rapport uitgebracht.
In reactie op dit rapport heeft appellant zijn zienswijze gegeven.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor 40 uur per week. Met ingang van 17 februari 2003 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 18 april 2011 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft op 10 juni 2011 telefonische informatie ontvangen van de huisarts. Aangegeven is dat appellant klachten heeft van niet-insulineafhankelijke diabetes mellitus en astma. De huisarts heeft aangegeven dat appellant last heeft van angstklachten ten aanzien van zijn gezondheid en door een vroegere huisarts naar psychiater Gülsaçan is verwezen. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft psychiater Van Laarhoven een onderzoek verricht. In zijn rapport van 23 augustus 2011 heeft Van Laarhoven geconcludeerd dat er bij werkhervatting geen beperkingen zijn door een psychiatrisch toestandsbeeld. Appellant heeft jarenlang goed gefunctioneerd tot hij een eigen zaak begon. Er zijn geen overtuigende argumenten voor een stoornis in de persoonlijkheid. Verschillende factoren hebben geleid tot spanningsklachten. Geen sprake is van grote psychopathologie of van een stemmingsstoornis in beperkte zin. Moeilijk is vast te stellen of de spanningsklachten in het verleden de grens van een psychiatrische stoornis hebben overschreden. De grootste kans op vermeerdering van levensgeluk ziet de psychiater in hervatting van loonvormende arbeid. De verzekeringsarts heeft uit het rapport van Van Laarhoven geconcludeerd dat geen sprake is van ernstige of grove psychopathologie. Uit preventieve overwegingen heeft de verzekeringsarts enkele psychische beperkingen aangenomen. Vanwege de longklachten dient appellant te werken in een omgeving zonder veel stof, rook, gassen of dampen. Appellant is aangewezen op arbeid waarbij het dag- en nachtritme niet ernstig wordt verstoord. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld op de Functionele Mogelijkhedenlijst.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht het eigen werk van magazijnmedewerker te verrichten. Voorts heeft de arbeidsdeskundige aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige acht appellant in staat deze functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15% nu maatgevende functie geschikt is. Bij besluit van 26 oktober 2011 is de uitkering met ingang van 27 december 2011 ingetrokken.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater Kaya. In een brief van 25 maart 2012 heeft deze psychiater aangegeven dat sprake is van hypochondrie, depressieve klachten en obsessief-compulsieve persoonlijkheidstrekken. Kaya heeft vermeld dat appellant intense angst om ziek te worden en grote doodsangst heeft. Appellant is vanaf maart 2011 jaar onder behandeling geweest, maar de klachten zijn toegenomen. De door Kaya gestelde diagnose luidt: hypochondrie met gering inzicht en een matig ernstige, recidiverende depressieve stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is meer beperkingen vast te stellen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat zij het rapport van Van Laarhoven belangrijk acht voor de vaststelling van de belastbaarheid. Aard en ernst van de klachten en de samenhang ervan zijn helder beschreven. De beschrijving in hoeverre de klachten van invloed zijn op het dagelijks leven van appellant acht zij plausibel. In de informatie van Kaya worden de klachten en omstandigheden van appellant benadrukt. Daarin ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond om aan te nemen dat sprake is psychopathologie die tot het vaststellen van (meer) beperkingen zou moeten leiden. Een situatie van disfunctioneren op persoonlijk, gezins- of sociaal vlak is niet aan de orde, gelet op de mate van functioneren van appellant en de activiteiten die hij ontplooit. Zelfs indien de diagnose van de behandelend psychiater tot uitgangspunt wordt genomen, is geen sprake van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is rekening gehouden met de lichamelijke aandoeningen van appellant. De vastgestelde beperkingen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat.
1.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de conclusie dat appellant in staat moet worden geacht het eigen werk van magazijnmedewerker te verrichten, gehandhaafd. Voorts acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant in staat vier van de vijf door de arbeidskundige geselecteerde functies te verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is gehandhaafd op minder dan 15%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2011 is bij besluit van 26 april 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen niet onjuist ingeschat. De informatie van psychiater Kaya heeft zij in de beoordeling betrokken.
Voorts is geoordeeld dat de conclusie dat appellant met ingang van 27 december 2011 minder dan 15% arbeidsongeschikt is, op zorgvuldig arbeidskundig onderzoek is gebaseerd. De arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd dat de maatgevende functie ondanks de vastgestelde beperkingen geschikt is en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze conclusie bevestigd.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft nek-, rug- en longklachten. Het hartritme is ernstig verstoord. Appellant stelt dat sprake is van een ernstige vorm van psychopathologie. Hij heeft klachten van depressiviteit, agressiviteit en angst. Appellant hoort stemmen en wordt daardoor gestuurd. Sprake is van disfunctioneren op persoonlijk en sociaal vlak alsmede binnen het gezin. Voorts heeft appellant gesteld dat de belasting in het eigen werk van magazijnmedewerker onjuist is vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 december 2011 minder is dan 15%.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant een brief van 31 oktober 2012 overgelegd van huisarts Bouman-Morks, waarin is vermeld dat appellant al 25 jaar klachten heeft van angst en somatisatie en dat het door stressfactoren steeds slechter gaat. In oktober 2012 was sprake van hartkloppingen. Voorts is een verklaring van 6 februari 2013 van behandelend psychiater Bisseling (Molemann Mental Health) overgelegd. Aangegeven is dat appellant sinds
11 januari 2013 bij Bisseling onder behandeling is in verband met de diagnose depressieve stoornis, recidiverend, van matig niveau. De klachten die appellant benoemt zijn volgens Bisseling passend bij de chronische depressieve stoornis van matig niveau. De klachten zijn niet verminderd ondanks dat appellant anderhalf jaar farmacotherapie en gesprekstherapie heeft gehad. Psycholoog Ince-Özcan heeft in een brief van 5 november 2013 aangegeven dat de klachten zo hardnekkig zijn dat weinig tot geen verandering optreedt. De behandeling is afgesloten omdat de gesprekstherapie niet kan zorgen voor verandering van de angst- en stemmingsklachten.
4.3.
Psychiater Van Laarhoven heeft - onder verwijzing naar zijn rapport van 24 mei 2014 over een ziekmelding van appellant in 2013 - in een rapport van 11 augustus 2014 toegelicht dat de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie geen reden is om de conclusie, dat er geen beperkingen zijn door een psychiatrisch toestandsbeeld, bij te stellen, behoudens dat er argumenten zijn om een narcistische persoonlijkheidsstoornis en problemen in de impulscontrole aan te nemen.
4.4.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige, psychiater Kan, een onderzoek ingesteld en gerapporteerd over de psychische gezondheidstoestand van appellant. De deskundige heeft appellant onderzocht, kennisgenomen van alle medische stukken en zijn bevindingen weergegeven in het rapport 23 september 2015. De deskundige heeft geconcludeerd dat er geen functionele beperkingen zijn voor werkhervatting die het gevolg zijn van een psychiatrisch toestandsbeeld. De deskundige, kan zich niet geheel verenigen met de vastgestelde belastbaarheid, die is neergelegd in de FML. Volgens de deskundige dienen in verband met de narcistische persoonlijkheidsstoornis beperkingen te worden aangenomen - behalve voor het omgaan met conflicten - voor het uiten van gevoelens en het samenwerken met anderen, anders dan samenwerken met een eigen afgebakende deeltaak.
4.5.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat conclusie van de deskundige berust op onjuiste bevindingen en ten onrechte geen beperking voor inzicht in eigen kunnen en geen urenbeperking is aangenomen.
4.6.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat - rekening houdend met de aangepaste FML - appellant in staat moet worden geacht het eigen werk van magazijnmedewerker te verrichten. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw het CBBS geraadpleegd en geconcludeerd dat appellant onveranderd in staat moet worden geacht vier van de vijf eerder geselecteerde functies te verrichten.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
4.8.
De deskundige heeft overwogen dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een depressieve stoornis. Evenmin zijn er voldoende aanwijzingen voor een angststoornis of somatoforme stoornis. Sprake is van een aanpassingsstoornis, met gemengde verstoring van emoties en gedrag, die op 27 december 2011 grotendeels in remissie is. Voorts is sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Bij het inschatten van de beperkingen heeft de deskundige er rekening mee gehouden dat simulatie, in de vorm van aggraverende klachtenpresentatie, een rol speelt. Daarbij is overwogen dat de klachtenpresentatie van appellant overdreven is; de klachten worden zwaarder aangezet dan dat ze in werkelijkheid zijn.
4.9.
In zijn reactie op het rapport van de deskundige stelt appellant dat hij zijn klachten niet heeft overdreven. Volgens appellant mag het uitblijven van een antwoord op de vraag van de deskundige niet worden gezien als een gebrek aan bereidwilligheid om duidelijkheid te geven. Voorts zou onjuist zijn dat appellant niet alert met zijn diabetes is omgegaan. Deze weerspreking van de bevindingen van de deskundige kan niet worden gevolgd, omdat de deskundige zijn bevindingen uitvoerig heeft gemotiveerd en zijn bevindingen van een nauwkeurige en inzichtelijke onderbouwing heeft voorzien. Zo heeft de deskundige uiteengezet dat appellant, ondanks dat hij aangeeft ernstige klachten te hebben, steeds slechts kortdurend en weinig intensief in behandeling is geweest, waarbij is verwezen naar de gegevens verkregen van de behandelaars en de eigen waarneming van de deskundige. Appellant heeft zijn stellingen niet van een feitelijke onderbouwing voorzien, nog daargelaten dat appellant niet ingaat op de nauwkeurige en inzichtelijke weergave van de feiten door de deskundige. De omstandigheid dat appellant regelmatig een dokter bezoekt voor bloedcontroles, is onvoldoende om in weerwil van de bevindingen van de deskundige aan te nemen dat appellant alert met de diabetes zou omgaan. De deskundige heeft - anders dan appellant in zijn stellingname - alle daarvoor van belang zijnde gegevens in samenhang bezien en niet aannemelijk is dat het bezoeken van een arts voor bloedcontroles volstaat voor adequate omgang met diabetes.
4.10.
De hiervoor weergegeven stellingen van appellant dienen te worden verworpen. Gelet daarop is er geen aanleiding appellant te volgen in zijn betoog dat in verband met de psychische klachten meer beperkingen dienen te worden aangenomen dan waartoe de deskundige heeft geconcludeerd.
4.11.
Wat betreft de stelling van appellant dat zijn hartklachten en zijn nek-, rug-, en longklachten onvoldoende zijn onderkend, is van belang dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en alle beschikbare informatie heeft meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant eveneens onderzocht en heeft alle door appellant ingediende medische stukken meegewogen in zijn beoordeling. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het resultaat van het medisch onderzoek. Appellant heeft geen nadere gegevens overgelegd die steun bieden voor zijn stellingen. Aannemelijk is dat de aangepaste FML, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige aangenomen beperkingen heeft overgenomen, niet onjuist is.
4.12.
Uitgaande van de aangepaste FML wordt met de belasting in het eigen werk van magazijnmedewerker de belastbaarheid van appellant niet overschreden. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben de kenmerkende taken en functiebelasting in de maatmanfunctie vastgesteld en gemotiveerd dat appellant met zijn belastbaarheid in staat moet worden geacht deze functie te verrichten. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige overleg gehad met de verzekeringsarts, die heeft aangegeven dat appellant in staat moet worden geacht te werken met een lichte stofbelasting, zoals in dit geval in een magazijn met voornamelijk levensmiddelen. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de aangepaste FML inzichtelijk gemotiveerd dat de aanpassingen er niet aan in de weg staan dat appellant de aan deze functie verbonden werkzaamheden kan verrichten. In het midden kan blijven wat er zij van het betoog van appellant dat hij in wisselende diensten werkte. Appellant is immers niet beperkt geacht voor werken in wisselende diensten. Wel is een beperking aangenomen voor werk 's nachts. Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat deze beperking zou zijn overschreden, is van belang dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in de maatmanfunctie niet wordt gewerkt van 0.00 tot 6.00 uur en er geen aanwijzingen zijn dat deze vaststelling voor onjuist moet worden gehouden.
4.13.
Gelet op overweging 4.12 behoeft geen bespreking wat is betoogd over de geschiktheid van de functies, die aan de hand van het CBBS zijn geselecteerd.
4.14.
Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.13 volgt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een voldoende medische grondslag is voorzien. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 26 april 2012 is gegrond. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Bepaald dient te worden dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand dienen te blijven.
5. Het Uwv wordt veroordeeld in de kosten die appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken. De kosten in bezwaar voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 496,-. De proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep worden begroot op € 992,- in beroep en € 1240,- in hoger beroep, in totaal € 2.728,-. Van andere te vergoeden kosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 april 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.728,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer

SS