ECLI:NL:CRVB:2016:2637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
11-7114 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om verlenging van de toegekende hulp bij het huishouden op basis van deskundigenrapporten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. De appellant had een aanvraag ingediend voor verlenging van de toegekende hulp bij het huishouden, die eerder was afgewezen door het Drechtstedenbestuur. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om het huishouden binnen de gebruikelijke tijd zelf te verrichten. Dit oordeel is gebaseerd op deskundigenrapporten van neuroloog A.H.C. Geerlings en verzekeringsarts J.H.M. de Brouwer, die beiden concludeerden dat de appellant met zijn beperkingen geen extra tijd nodig had voor huishoudelijke taken. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om direct uitspraak te doen in de hoofdzaak, en dat de deskundigenrapporten zorgvuldig en consistent waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/7114 WMO
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 28 oktober 2011, 11/1094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wiekamp. Het bestuur is met kennisgeving niet verschenen.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft achtereenvolgens neuroloog
A.H.C. Geerlings en verzekeringsarts J.H.M. de Brouwer tot deskundige benoemd. Partijen hebben schriftelijk gereageerd op de door Geerlings en De Brouwer uitgebrachte rapporten.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het bestuur heeft aan appellant in verband met zijn beperkingen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een voorziening toegekend in de vorm van hulp bij het huishouden, laatstelijk voor vijf uur per week over de periode van 11 februari 2009 tot 11 februari 2011.
1.2.
Appellant heeft op 7 februari 2011 een aanvraag ingediend om verlenging van de toegekende hulp bij het huishouden.
1.3.
Bij besluit van 27 mei 2011 heeft het college deze aanvraag, onder verwijzing naar een rapport van de GGD Zuid-Holland-Zuid (GGD) van 16 mei 2011, afgewezen. In het rapport van de GGD is geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor compensatie, omdat de beperkingen van appellant niet meebrengen dat hij het huishouden niet kan doen.
1.4.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De GGD heeft in een nader rapport van 30 juni 2011 meegedeeld dat de aangevoerde bezwaren geen aanleiding geven om het eerdere rapport van 16 mei 2011 te wijzigen. Bij besluit van 16 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2011 vervolgens ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door de GGD onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant zijn zijn lichamelijke en psychische beperkingen onderschat en is hij niet in staat zelfstandig een huishouden te voeren ten behoeve van zichzelf en zijn minderjarige zoon. In ieder geval nemen de huishoudelijke taken zoveel tijd in beslag dat appellant niet meer in staat is deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer of overigens zelfstandig te functioneren. Verder heeft appellant aangevoerd dat het bestuur toepassing had moeten geven aan de in artikel 37 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (Verordening) opgenomen hardheidsclausule en dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling en met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) direct uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan.
3.2.
De door de Raad benoemde deskundige Geerlings heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een aangeboren afwijking van de eerste en tweede nekwervel (os odontoïdeum), het syndroom van Poland, een beperkt gezichtsveld als gevolg van cerebrale infarcten, een standsafwijking van de thoracale wervelkolom, een interferentiegevoelige concentratiefunctie en van een vermoeden van het thoraric outlet syndroom. Door deze aandoeningen acht Geerlings appellant ernstig beperkt wat betreft persoonlijk risico en het beoordelen van teksten, tekeningen en verkeerssituaties. Matige beperkingen zijn volgens Geerlings aanwezig bij klimmen en klauteren door het optreden van vaat- en zenuwcompressie bij abduceren van de bovenarmen voorbij 90 graden. Het met de handen boven schouderhoogte werken is matig beperkt. Incidenteel en kortdurend is dit wel mogelijk. Door het onvermogen de bovenarmen in een geabduceerde stand van meer dan
90 graden te handhaven is appellant ook licht beperkt voor reiken. Daarnaast is er een lichte beperking voor gebogen werken, voor tillen en dragen met de rechterarm en voor arbeid in een drukke aandacht afleidende omgeving. Ook het gebruik van de nek is licht beperkt in die zin dat herhaalde of aanhoudende extreme standen van de nek, anteroflexie, rotatie, lateroflexie of extensie gemeden moeten worden. Of appellant met de vastgestelde beperkingen in staat is het huishouden te doen valt volgens Geerlings buiten zijn deskundigheid, maar als hij daartoe in staat is, is hij aan het huishouden niet meer tijd kwijt dan gemiddeld.
3.3.
De vervolgens door de Raad ingeschakelde deskundige De Brouwer heeft geconcludeerd dat appellant met de door Geerlings vastgestelde beperkingen in staat is een huishouden te voeren. De Brouwer heeft daarbij de beperkingen van appellant vergeleken met de belasting van de verschillende huishoudelijke werkzaamheden en heeft gemotiveerd waarom appellant met zijn beperkingen die belasting aankan. Volgens de Brouwer is appellant niet meer tijd dan gemiddeld kwijt aan het huishouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De voorzieningenrechter komt aanzienlijke vrijheid toe bij het toepassen van de hem in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. In dit geval kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat de voorzieningenrechter niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.2.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van de datum van de aanvraag tot de beslissing op bezwaar, in deze zaak dus van 7 februari 2011 tot 16 augustus 2011.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De deskundigenrapporten geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Appellant heeft de juistheid van de zienswijzen van de deskundigen ook niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Er zijn geen omstandigheden gebleken die aanleiding geven om deze rapporten niet te volgen.
4.4.
De Raad is op basis van de uitgebrachte deskundigenrapporten van oordeel dat appellant ten tijde hier van belang in staat was met zijn beperkingen het huishouden binnen de daarvoor gebruikelijke tijd zelf te verrichten.
4.5.
Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het bestuur toepassing had moeten geven aan de in artikel 37 van de Verordening opgenomen hardheidsclausule.
4.6.
Gelet op wat is overwogen onder 4.2 tot en met 4.5 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het bestuur de aanvraag van appellant om verlenging van de hulp bij het huishouden terecht heeft afgewezen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM