Uitspraak
Midden-Nederland van 2 december 2014, 14/3177 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Persoonlijke verzorging en Begeleiding. Het CIZ had de aanvraag van appellante afgewezen, omdat er volgens hen geen medische redenen waren die zouden aantonen dat appellante niet in staat was om haar persoonlijke verzorging zelfstandig te verrichten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er een zorgvuldige medische beoordeling achterwege is gebleven en dat haar psychische beperkingen fors zijn, wat een negatieve invloed heeft op haar dagelijks leven. De Raad heeft echter geoordeeld dat het CIZ zijn besluitvorming heeft kunnen baseren op het medisch advies van 29 april 2014, dat zorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur had dossierstudie verricht en informatie van de huisarts van appellante betrokken. De Raad concludeert dat appellante niet voor AWBZ-zorg in aanmerking komt, omdat zij geen medische gegevens heeft overgelegd die aantonen dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de huisarts is aangegeven.
De Raad heeft ook het behandelplan van NOAGG Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg beoordeeld, maar dit leidde niet tot een andere conclusie. Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en wordt er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.