ECLI:NL:CRVB:2016:2634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
15-3557 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van niet-verantwoord persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich buigt over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor. Appellante, die een netto pgb van € 50.050,73 was verleend voor het jaar 2013, heeft een deel van de verantwoording van dit budget afgekeurd gekregen. Het Zorgkantoor heeft op 4 april 2014 een bedrag van € 8.225,- afgekeurd en een bedrag van € 16.800,- voorlopig goedgekeurd. Uiteindelijk heeft het Zorgkantoor vastgesteld dat appellante te veel had ontvangen en dat er een bedrag van € 7.474,97 teruggevorderd moest worden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald en aangevoerd dat er geen sprake was van fraude. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad bevestigt dat het Zorgkantoor ook zonder fraude kan overgaan tot een lagere vaststelling van het pgb en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellante heeft geen nieuwe bewijsstukken overgelegd die haar standpunt ondersteunen, waardoor haar beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.

Uitspraak

15/3557 AWBZ
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 maart 2015, 14/10002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Van den Heuvel. Namens het Zorgkantoor is verschenen mr. A.L.P. van Unik.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellante is voor het jaar 2013 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 50.050,73 voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Het Zorgkantoor heeft op 4 april 2014 de over de periode van 1 juli 2013 tot en met
31 december 2013 door appellante ingediende verantwoording van het pgb voor een bedrag van € 8.225,- afgekeurd en voor een bedrag van € 16.800,- uit coulance voorlopig goedgekeurd.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2014 heeft het Zorgkantoor de jaarafrekening voor het gehele jaar 2013 vastgesteld. Daarbij is het recht op pgb vastgesteld op € 42.575,76 en is bepaald dat een bedrag van € 7.474,97 te veel is betaald en dat dat bedrag wordt teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft vastgesteld dat appellante over de tweede helft van 2013 slechts een bedrag van € 11.815,- van het voor die periode verleende pgb van € 25.025,- voor verleende AWBZ-zorg heeft betaald aan de zorgverlener. Omdat het Zorgkantoor op 4 april 2014 coulancehalve een bedrag van € 16.800,- over de periode
1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 als voldoende verantwoord heeft geaccepteerd, wordt dat in stand gelaten. De overige opgevoerde betalingen kunnen niet worden aangemerkt als betalingen voor verleende AWBZ-zorg en worden niet geaccepteerd. Het Zorgkantoor heeft geen omstandigheden aangetroffen die aanleiding geven om het pgb op een hoger bedrag dan € 42.575,76 vast te stellen dan wel van terugvordering af te zien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Zorgkantoor met betrekking tot de tweede helft van 2013 terecht slechts een bedrag van € 16.800,- heeft goedgekeurd en het meerdere heeft afgewezen en teruggevorderd. Dat appellante een hoger bedrag aan
AWBZ-zorg heeft besteed is door appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat het Zorgkantoor in het verleden de verantwoording van het pgb voor zover deze niet in overeenstemming was met de regelgeving wel heeft goedgekeurd, maakt niet dat het Zorgkantoor deze werkwijze dient voort te zetten. Het beroep van appellante op verminderde verwijtbaarheid of overmacht slaagt niet, nu zij als budgethouder vanaf het moment dat zij
18 jaar is geworden, zelf verantwoordelijk is voor het beheer van het pgb. Dat de moeder van appellante in de praktijk het reeds door haar voor de 18e verjaardag van appellante gevoerde beheer nadien heeft voortgezet, maakt dit niet anders.
3. Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald en aangevoerd dat er geen sprake is geweest van fraude. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante in aanvulling daarop een beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel en aangevoerd dat het Zorgkantoor de belangen van appellante niet voldoende heeft meegewogen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank is juist. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het Zorgkantoor kan ook buiten de situatie van fraude overgaan tot een lagere vaststelling van het pgb en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen tot het zijne.
4.2.
Appellante heeft ter zitting nog aangevoerd dat zorgkantoren plegen terug te komen op afkeuringen als nadien bewijsstukken worden ingediend. In de situatie van appellante zijn echter geen nadere bewijsstukken voor betalingen voor zorg in 2013 overgelegd zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds daarom faalt.
4.3.
Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.C. Borman

TM