ECLI:NL:CRVB:2016:2633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14-5125 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een woonvoorziening door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van een woningaanpassing, specifiek gericht op het dichtmaken van de eerste woonlaag tot aan het raam om stofcirculatie te voorkomen. De rechtbank had vastgesteld dat niet in geschil was dat deze aanpassing de stofcirculatie zou voorkomen, maar dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om het raam schoon te maken door de afstand tussen de balustrade en het raam. De rechtbank oordeelde dat de toegekende woonvoorziening voldoende was om de beperkingen van appellante, die lijdt aan een huisstofmijtallergie, te compenseren. Appellante had in hoger beroep de gronden herhaald die zij in eerste aanleg had aangevoerd, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor een toezegging van het college dat de balustrade zou worden weggehaald en dat de afsluiting beloopbaar zou worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/5125 WMO
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 juli 2014, 14/2641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft het college aan appellante een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend, in de vorm van een woningaanpassing. De woningaanpassing betreft het maken van een niet beloopbare afsluiting van de vide ter voorkoming van luchtcirculatie tussen de begane grond en de eerste woonlaag. De kosten voor deze aanpassing zijn onder verwijzing naar een offerte van de verhuurder vastgesteld op € 1.519,59.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 7 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Het bestreden besluit vermeldt dat de verhuurder een offerte heeft uitgebracht voor het realiseren van een beloopbare afsluiting ten bedrage van € 4.067,80 en dat appellante een tegenofferte heeft ingediend van € 2.491,03. De bestreden uitspraak vermeldt dat de kosten van een niet beloopbare afsluiting uitkomen op € 1.519.59. Op 10 maart 2014 heeft het college dit bedrag herberekend en verhoogd tot € 1.569,98.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat met het dichtmaken van de eerste woonlaag tot aan het raam door middel van een houten constructie de stofcirculatie wordt voorkomen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege de afstand tussen de balustrade en het raam, het raam en de daarbij horende raambedekking niet kan schoon maken als een deel van de doorgetrokken vloer niet beloopbaar is. Appellante heeft geen lichamelijke beperkingen die er aan in de weg staan dat zij met een stok of een ander hulpmiddel de afstand van 150 centimeter tussen de balustrade en het raam kan overbruggen om het raam schoon te houden. Met de toegekende woonvoorziening worden de beperkingen van appellant als gevolg van haar huisstofmijtallergie voldoende gecompenseerd. De toegekende voorziening is alleen gericht op appellante en niet op haar huisgenoten en visite. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat niet is gebleken van een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging van het college.
3. Appellante heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank is juist. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot de zijne.
4.2.
Dat door het college zou zijn toegezegd dat de balustrade zou worden weggehaald en de afsluiting beloopbaar zou worden, blijkt niet uit de voorhanden zijnde stukken. In het rapport van E. Jansen van de Dienst SZW van de gemeente Den Haag van 9 augustus 2013 is vermeld dat de kosten van de woningaanpassing meevallen en de buurman (aannemer) te kennen heeft gegeven dat het verlengen van de woonlaag realiseerbaar is voor ongeveer € 1.200,-. Daarmee is niet het rechtens te honoreren vertrouwen gewekt op het realiseren van een woningaanpassing door middel van een beloopbare afsluiting voor een aanzienlijk hoger bedrag.
4.3.
Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) J.C. Borman

UM