ECLI:NL:CRVB:2016:261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-3759 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wubo-aanvraag wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wubo-aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, had in maart 2013 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De Raad oordeelde dat er geen bevestiging was van internering door de Japanse bezetter en dat de gegevens over de gestelde gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode onvoldoende waren om directe betrokkenheid vast te stellen.

De appellant stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan, maar de Raad oordeelde dat de beschikbare bronnen en de toelichting van verweerder voldoende waren benut. De Raad benadrukte dat een verklaring van de appellant niet op zichzelf kan staan en moet worden ondersteund door objectieve gegevens. In dit geval ontbraken dergelijke gegevens, met name ten aanzien van de gestelde internering in het Tjihapitkamp. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.

Uitspraak

14/3759 WUBO
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juni 2014, kenmerk BZ01698397 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1936 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In maart 2013 heeft hij een (samenloop)aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) dan wel de Wubo, naar gelang voor hem het gunstigst is.
1.2.
Bij besluit van 22 november 2013, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag in het kader van de Wubo afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Verweerder is van oordeel dat geen bevestiging is verkregen van internering door de Japanse bezetter. Van de gestelde gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode (aan de Boengsoeweg) zijn onvoldoende gegevens voorhanden om directe betrokkenheid bij ongeregeldheden in de zin van de Wubo vast te stellen. Niet is komen vast te staan dat de vlucht vanuit het huis aan de Boengsoeweg naar kamp Tjihapit plaatsvond vanuit of onder levensbedreigende omstandigheden en het gestelde verblijf in Tjihapit tijdens de Bersiap-periode valt niet onder de werking van de Wubo omdat het een opvangkamp betrof, aldus verweerder.
2. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
3.1.
De beroepsgrond van appellant dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan treft geen doel. Gezien de voorhanden zijnde stukken en de toelichting van de zijde van verweerder zijn de beschikbare bronnen, in combinatie met de in het dossier aanwezige aanknopingspunten, hier voldoende benut. Dit heeft ook geleid tot gelijkstelling van appellant met de vervolgde in de zin van de Wuv bij besluit van 20 december 2013 en toekenning van voorzieningen op die grond.
3.2.
Uit artikel 2 van de Wubo volgt dat als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager (direct) betrokken is geweest bij oorlogsgeweld. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2808), kan een door een betrokkene genoemde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van zijn of haar eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt. Een dergelijke verklaring moet worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Deze moeten bovendien betrekking hebben op de situatie van de betrokkene zelf en niet slechts op de algemene situatie ter plekke, waarin de gestelde gebeurtenissen zouden kunnen passen.
3.3.
Dergelijke gegevens ontbreken ten aanzien van de gestelde internering in het Tjihapitkamp tijdens de Japanse bezetting. Zo heeft het Nederlandse Rode Kruis geen gegevens over appellant aangetroffen. Ook uit de van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen ontvangen gegevens blijkt niet dat appellant tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest. Een verblijf in het Tjihapitkamp tijdens de Bersiap-periode is geen gebeurtenis in de zin van de Wubo, nu dat kamp in die periode een opvangkamp was. Van de andere gestelde gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode is geen bevestiging verkregen. Op grond van wat historisch bekend is over Zuid-Bandoeng is het wel aannemelijk dat de door appellant beschreven gruwelijkheden hebben plaatsgevonden, maar elke objectieve bevestiging van (directe) betrokkenheid van appellant daarbij ontbreekt. Het zien van de gevolgen van die gruwelijkheden kan niet onder de werking van de Wubo worden gebracht. Van een vlucht vanuit of onder (direct) levensbedreigende omstandigheden en directe betrokkenheid bij beschietingen in het Tjihapitkamp is evenmin bevestiging verkregen.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD