ECLI:NL:CRVB:2016:261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van Wubo-aanvraag wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wubo-aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, had in maart 2013 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. De Raad oordeelde dat er geen bevestiging was van internering door de Japanse bezetter en dat de gegevens over de gestelde gebeurtenissen tijdens de Bersiap-periode onvoldoende waren om directe betrokkenheid vast te stellen.
De appellant stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan, maar de Raad oordeelde dat de beschikbare bronnen en de toelichting van verweerder voldoende waren benut. De Raad benadrukte dat een verklaring van de appellant niet op zichzelf kan staan en moet worden ondersteund door objectieve gegevens. In dit geval ontbraken dergelijke gegevens, met name ten aanzien van de gestelde internering in het Tjihapitkamp. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.