ECLI:NL:CRVB:2016:2604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaartermijn en ontvankelijkheid van bezwaar in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 4 september 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 27 oktober 2014 afgewezen. Appellant heeft hiertegen op 8 december 2014 bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bezwaartermijn pas is aangevangen op 29 oktober 2014, de datum waarop hij het besluit van 27 oktober 2014 heeft ontvangen. Subsidiair stelde hij dat, als de termijn zou beginnen op 28 oktober 2014, hij het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. De Raad heeft echter geoordeeld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 28 oktober 2014 en eindigde op 8 december 2014. Aangezien het bezwaarschrift pas op 9 december 2014 ter post is bezorgd, is het te laat ingediend.
De Raad heeft bevestigd dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2016.