ECLI:NL:CRVB:2016:2603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/5145 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2009 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 2.598,79. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat inrichtingskosten tot de algemene bestaanskosten behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de aanvraag rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er wel degelijk sprake is van bijzondere omstandigheden die recht geven op de gevraagde bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet in staat was om voor de kosten te reserveren of dat gespreide betaling niet mogelijk was. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de kosten, hoewel noodzakelijk, niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

De uitspraak bevestigt dat de mogelijkheid tot reserveren en gespreide betaling in de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand een belangrijke rol speelt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5145 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2015, 14/8873 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 2009, met een onderbreking van twee maanden in 2013, bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Sinds 20 januari 2014 huurt appellant een zelfstandige woning op het adres
[adres] . Op 16 april 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 2.598,79.
1.2.
Bij besluit van 15 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat inrichtingskosten behoren tot de algemene bestaanskosten, dat voor deze kosten moet kunnen worden gereserveerd en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Het gaat hier om kosten die, indien zij noodzakelijk zijn, gerekend worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Niet in geschil is dat de onderhavige kosten zich hebben voorgedaan en dat deze noodzakelijk zijn. In geschil is uitsluitend de vraag of deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat, zoals hij heeft aangevoerd, in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot verlening van bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten moeten leiden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. In het bijzonder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren en dat gespreide betaling achteraf ook niet tot de mogelijkheden heeft behoord.
4.5.
De beroepsgrond dat de rechtbank de aangevallen uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat zij is uitgegaan van de theoretische situatie waarin de mogelijkheid bestaat tot reserveren en niet van de praktijk waarin bijstandsgerechtigden al nauwelijks rond kunnen komen, zodat er geen geld is om te reserveren, slaagt niet. De rechtbank heeft, door bij haar overwegingen te betrekken dat appellant sinds 2009, met een onderbreking van twee maanden, bijstand en inmiddels ook langdurigheidstoeslag ontvangt, haar oordeel voldoende geconcretiseerd naar het individuele geval van appellant.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD