ECLI:NL:CRVB:2016:2601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/5903 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstandsrecht door niet inleveren van inkomstenverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, maar hebben verzuimd om een inkomstenverklaring in te leveren. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft daarop het recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inkomstenverklaring wel degelijk hebben ingeleverd, maar hebben dit niet kunnen onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de inkomstenverklaring niet tijdig in te leveren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat er geen bewijs was dat de inkomstenverklaring was ingeleverd. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor het behoud van bijstandsrechten.

Uitspraak

15/5903 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 juli 2015, 15/1171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 31 mei 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen, in aanvulling op de inkomsten uit arbeid van appellante, sinds enige tijd bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden. Appellanten dienden iedere maand een inkomstenverklaring bij het college in te leveren.
1.2.
Bij besluit van 21 juli 2014 heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 1 mei 2014 opgeschort op de grond dat appellanten de inkomstenverklaring over de maand 2014 (inkomstenverklaring) niet hadden ingeleverd. Hierbij heeft het college appellanten in de gelegenheid gesteld om de inkomstenverklaring vóór 28 juli 2014 in te leveren. Appellanten hebben hierop niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 17 september 2014 heeft het college de bijstand met ingang van 1 april 2014 ingetrokken op de grond dat appellanten de inkomstenverklaring niet bij het college hadden ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 8 januari 2015 (bestreden besluit), heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 september 2014 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college de datum van intrekking van de bijstand gewijzigd in 1 mei 2014. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door de inkomstenverklaring niet bij het college in te leveren en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inkomstenverklaring bij het college hebben ingeleverd en dat het college nalatig is geweest in de verwerking daarvan. Zij stellen zich dan ook op het standpunt dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellanten gehouden waren om de inkomstenverklaring aan het college te verstrekken. Gelet op wat appellanten hebben aangevoerd, is uitsluitend aan de orde de vraag of appellanten de inkomstenverklaring daadwerkelijk bij het college hebben ingeleverd. Het college heeft ontkend de inkomstenverklaring te hebben ontvangen.
4.2.
Appellanten hebben wel gesteld, maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat en wanneer zij de inkomstenverklaring hebben ingeleverd. Nu het college heeft ontkend de inkomstenverklaring te hebben ontvangen, moet ervan uit worden gegaan dat appellanten deze niet hebben ingeleverd. Gelet hierop heeft het college zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD