ECLI:NL:CRVB:2016:2597
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatregel bijstandsverlaging door niet meewerken aan arbeidsre-integratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was op 17 maart 2014 gestart met een proefplaatsing bij een werkgever. Na enkele voortgangsgesprekken heeft appellant op 19 mei 2014 besloten niet meer bij de werkgever te verschijnen, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% voor de duur van een maand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college stelde dat appellant onvoldoende had meegewerkt aan de re-integratievoorziening, wat een overtreding van de WWB vormde. De rechtbank oordeelde dat appellant een verwijt kon worden gemaakt voor het beëindigen van de proefplaatsing, en bevestigde de maatregel van bijstandsverlaging.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hem geen verwijt treft, omdat hij niet de werkzaamheden als allround monteur aangeboden heeft gekregen die hem waren toegezegd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat appellant door niet meer te verschijnen bij de werkgever de proefplaatsing niet heeft behouden, en dat deze gedraging een overtreding van de WWB vormt. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een gebrek aan verwijtbaarheid, aangezien appellant zonder overleg zijn werkzaamheden heeft beëindigd. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en de maatregel van bijstandsverlaging.