ECLI:NL:CRVB:2016:2585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- A. Stehouwer
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellant, die van 22 mei 2009 tot en met 14 mei 2011 bijstand ontving. De aanleiding voor de intrekking was een melding dat appellant in het bezit zou zijn van een appartement in Marokko, wat hij niet had gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. Na een onderzoek door de sociale recherche werd vastgesteld dat appellant als eigenaar van het appartement geregistreerd stond in het kadaster, wat leidde tot de conclusie dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden. Het college besloot daarom om de bijstand over de genoemde periode in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij weliswaar de juridische eigendom heeft, maar niet de economische eigendom van het appartement, en dat zijn moeder de economische eigenaar is. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn moeder de economische eigendom heeft. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, en dat het college niet gehouden was om rekening te houden met een fictieve interingsnorm bij de terugvordering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat appellant in de te beoordelen periode geen recht had op bijstand, en dat de intrekking en terugvordering door het college op goede gronden was gedaan. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.