ECLI:NL:CRVB:2016:2581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/1565 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel bijstandsverlaging wegens onvoldoende gebruik van aangeboden voorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, waarbij zijn bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd verlaagd. Appellant ontving sinds 10 september 2004 bijstand en had te maken met arbeidsverplichtingen. Het college legde een maatregel op van € 300,- omdat appellant niet voldoende gebruik had gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Appellant had zich niet gemeld voor afspraken bij WorkFast en had geen sollicitatiedocumenten ingeleverd. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar verhoogde de maatregel tot € 600,- vanwege recidive. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant zonder bericht niet was verschenen op de afspraken en niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om te verschijnen. De Raad stelde vast dat appellant onvoldoende gebruik had gemaakt van de aangeboden voorzieningen en dat er geen reden was om de opgelegde maatregel te matigen. De persoonlijke omstandigheden van appellant, zoals zijn medische beperkingen en financiële problemen, waren niet voldoende om de hoogte van de maatregel te verlagen. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

15/1565 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 januari 2015, 14/2650 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E.P. Ebbinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 10 september 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op hem zijn de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing.
1.2.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel met € 300,- verlaagd over de maand april 2013 op de grond dat appellant het vinden van werk belemmert. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant is op 7 augustus 2013 gestart met een traject bij WorkFast. Het traject is medio augustus 2013 afgesloten, omdat appellant het startcontract en het verzuimprotocol niet wilde ondertekenen en omdat hij geen identiteitsbewijs had, waardoor uitstroom naar regulier werk niet mogelijk was. Het college heeft appellant eind augustus 2013 opnieuw aangemeld voor een traject bij WorkFast.
1.4.
Appellant heeft op 2 september 2013 een gesprek gevoerd bij WorkFast. Hierover en over de gang van zaken na dat gesprek is in de ‘maatregel rapportage wwb’ van 2 oktober 2013 het volgende opgenomen. Op 2 september 2013 is met appellant afgesproken dat hij een lijst met 25 voor hem geschikte functies maakt, een curriculum vitae (cv) opstelt en een sollicitatiebrief maakt en dat hij deze stukken mailt naar WorkFast. Tevens is een vervolgafspraak gemaakt voor 6 september 2013. Appellant is op deze afspraak zonder bericht niet verschenen. Hij is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 13 september 2013. Appellant heeft deze afspraak per e-mailbericht van 12 september 2013 afgezegd. WorkFast heeft per mail een nieuwe afspraak gemaakt voor 19 september 2013. Appellant is zonder bericht niet verschenen op deze afspraak. Hij heeft daarnaast niet zijn cv, een lijst met
25 geschikte functies en een sollicitatiebrief gemaild naar WorkFast.
1.5.
Bij besluit van 30 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel per
1 oktober 2013 met 100% verlaagd gedurende één maand. Aan de besluitvorming heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Appellant is niet verschenen op de afspraken van
6 en 19 september 2013 en heeft voorts niet een lijst met 25 geschikte functies, een cv en een sollicitatiebrief gemaakt, althans niet, zoals afgesproken, gemaild naar WorkFast. Hierdoor heeft appellant niet dan wel in onvoldoende mate gebruik gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dit is een gedraging van de derde categorie. Voorts is sprake van recidive.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de opgelegde maatregel, het besluit van 30 september 2013 in zoverre herroepen en bepaald dat een maatregel van € 600,- wordt opgelegd. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. Appellant is zonder reden niet verschenen op de afspraak van 6 september 2013 en is ook niet verschenen op de afspraak van 19 september 2013. Reeds gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij deze gedraging zou een maatregel van € 300,- moeten worden opgelegd. Het college heeft ten onrechte rekening gehouden met de bij besluit van 29 mei 2013 aan appellant opgelegde maatregel, nu de rechtbank Midden-Nederland deze maatregel heeft herroepen. Gelet op het maatregelbesluit van 27 maart 2013 is wel sprake van recidive en dient in verband daarmee een maatregel te worden opgelegd van € 600,-.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij zelf in de zaak heeft voorzien door te bepalen dat een maatregel van € 600,- wordt opgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover hier van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB bedoelde verordening is in dit geval de Verordening maatregelen WWB, IOAW en IOAZ (Verordening).
4.3.
In artikel 2, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Ingevolge artikel 7, derde lid, in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, wordt bij het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling een maatregel opgelegd van € 300,-. Ingevolge artikel 10, eerste lid, wordt de hoogte van deze maatregel verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na het besluit tot opleggen van een maatregel opnieuw schuldig maakt aan een gedraging waaraan een vergelijkbare of zwaardere maatregel is verbonden.
4.4.
Appellant heeft primair aangevoerd dat geen aanleiding bestond om hem een maatregel op te leggen. Hij was te ziek om te verschijnen op de afspraak op 6 september 2013. Het ging in die tijd erg slecht met hem. In de loop van 2013 ontstonden problemen tussen appellant en zijn trajectbegeleider en klantmanager. Na bijna zijn huis te zijn uitgezet vanwege een huurachterstand, zijn weer maatregelen opgelegd en worden zijn financiële problemen alleen maar groter. Bovendien is een eerdere verklaring van psychiater J.M.C. Hopmans (Hopmans) overgelegd waarin wordt gesproken over een eerdere paniekstoornis met agorafobie. De uitnodiging voor de afspraak op 19 september 2013 heeft appellant niet ontvangen. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij, anders dan het college stelt, wel een lijst met
25 geschikte functies, een cv en een sollicitatiebrief aan WorkFast heeft gemaild.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat appellant zonder bericht niet is verschenen op de afspraak van 6 september 2013. Appellant heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was op die dag op gesprek te komen dan wel zich tijdig af te melden voor die afspraak. Weliswaar staat in de door appellant bedoelde verklaring van Hopmans van 20 december 2013 dat sprake is van “paniekstoornis grotendeels in remissie”, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat appellant wegens psychische klachten niet in staat was om te verschijnen op de afspraak van 6 september 2013 of om zich af te melden. De beschikbare gegevens bieden geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij de stukken die hij per e-mail bij WorkFast moest inleveren ook daadwerkelijk heeft gemaakt en gemaild. Wat betreft de afspraak van 19 september 2013 heeft het college in hoger beroep een uitdraai van een mailwisseling ingezonden met daarin opgenomen een e-mailbericht van WorkFast van 13 september 2013. In dat e-mailbericht staat dat de volgende afspraak staat gepland voor donderdag 19 september 2013 om 9:30 uur. Appellant betwist niet dat dit e-mailbericht is verzonden, maar uitsluitend dat hij het heeft ontvangen. Wat daar ook van zij, het zonder bericht niet verschijnen op de afspraak van
6 september 2013 en het niet nakomen van de afspraak om een lijst met 25 geschikte functies, een cv en een sollicitatiebrief te maken en aan WorkFast te mailen, levert al voldoende grond op voor de conclusie dat appellant onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was daarom gehouden de bijstand te verlagen. Niet in geschil is dat de door de rechtbank bepaalde hoogte van de opgelegde maatregel in overeenstemming is met de Verordening.
4.6.
Appellant heeft subsidiair aangevoerd dat de maatregel met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de Verordening moet worden gematigd. Hij heeft in dit verband gewezen op zijn medische beperkingen, zijn financiële problemen en op de impact van alle eerder opgelegde maatregelen.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. In wat appellant heeft aangevoerd over zijn medische beperkingen, zijn financiële problemen en de eerder opgelegde maatregelen bestaat geen grond voor het oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van appellant, de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid de rechtbank aanleiding hadden moeten geven de vastgestelde verlaging van € 600,- te matigen met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Verordening.
4.8.
Uit 4.5 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD