ECLI:NL:CRVB:2016:2574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had tot 1 september 2013 bijstand ontvangen, maar diende op 19 september 2014 een nieuwe aanvraag in. Deze aanvraag werd afgewezen omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Appellante had niet aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode tussen de beëindiging van haar eerdere bijstandsverlening en de aanvraag. De verklaringen van vrienden en kennissen over financiële hulp waren niet voldoende om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de financiële situatie van aanvragers van bijstand en de noodzaak om aan de inlichtingenverplichting te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.