ECLI:NL:CRVB:2016:2574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/5647 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had tot 1 september 2013 bijstand ontvangen, maar diende op 19 september 2014 een nieuwe aanvraag in. Deze aanvraag werd afgewezen omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. Appellante had niet aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien in de periode tussen de beëindiging van haar eerdere bijstandsverlening en de aanvraag. De verklaringen van vrienden en kennissen over financiële hulp waren niet voldoende om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de financiële situatie van aanvragers van bijstand en de noodzaak om aan de inlichtingenverplichting te voldoen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5647 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 augustus 2015, 15/1675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Raaijmakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot 1 september 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.
1.2.
Op 19 september 2014 heeft appellante bij het college een aanvraag om bijstand ingediend.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Appellante had in de periode vanaf de beëindiging van de bijstand bij de gemeente Rijswijk tot aan de toekenning van het eerste voorschot op 13 oktober 2014 geen inkomsten. Met de verklaring van vrienden en kennissen dat zij in totaal € 1.035.- aan financiële hulp in de vorm van leningen heeft ontvangen, heeft appellante niet afdoende verklaard op welke wijze zij met gemiddeld minder dan € 100,- per maand in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen perioden loopt van 19 september 2014 (datum aanvraag) tot en met
1 december 2014 (datum van het besluit tot afwijzing van de aanvraag).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 17 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2846) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij voldoende duidelijk heeft gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien en heeft aangetoond dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het niet kunnen onderbouwen van haar stellingen mag niet in haar nadeel werken.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante heeft onvoldoende inzicht geboden in de wijze waarop zij in de periode vanaf 1 september 2013 tot en met 1 december 2014 in haar levensonderhoud heeft voorzien. Gelet op de omstandigheid dat appellante vanaf 1 september 2013 geen reguliere bron van inkomsten had, kon het college appellante vragen te laten zien hoe zij vanaf dat moment in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante met de verklaringen van [naam] (H) en van haar vrienden onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Uit de verklaring van haar vrienden dat zij haar geld hebben geleend dan wel hebben geholpen tot een bedrag van
€ 1.035,-, kan niet worden afgeleid welke bedragen op welke datum aan appellante zijn verstrekt. Voorts heeft H zijn verklaring ter zitting van de rechtbank dat hij appellante hielp door zakgeld, eten of kleding te geven, niet nader kunnen concretiseren.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellante niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenverplichting, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van appellante dan ook terecht afgewezen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD