ECLI:NL:CRVB:2016:2560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
15/423 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit Zorgkantoor over persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Zorgkantoor niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant, die zich als gemachtigde van zijn zoon presenteert, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Zorgkantoor dat het persoonsgebonden budget (pgb) van zijn zoon op nihil heeft vastgesteld. Dit besluit volgde op het niet indienen van een verantwoordingsformulier door de zoon, ondanks herhaalde verzoeken van het Zorgkantoor. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het moment van het indienen van het bezwaar de bewindvoerder van zijn zoon was, en dat hij daarom geen belanghebbende was bij het primaire besluit. Het bezwaar is te laat ingediend en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn zoon niet op de hoogte was van het niet indienen van het verantwoordingsformulier en dat er bewijs is dat het geld is overgemaakt naar een afdeling van de Stichting. Tijdens de zitting heeft appellant echter bevestigd dat hij niet de bewindvoerder was en geen contact heeft gehad met de benoemde bewindvoerder. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant geen bevoegdheid had om namens zijn zoon bezwaar te maken en dat het bezwaar om deze reden niet-ontvankelijk is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/423 AWBZ
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 december 2014, 14/1991 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting op 18 mei 2016. Appellant is verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P. Scherer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ aan [naam zoon], geboren [in] 1993 en zoon van appellant, een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 2 augustus 2013 (primair besluit) heeft het Zorgkantoor het pgb van de zoon voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2013 vastgesteld op nihil. Dit is gebeurd omdat de zoon, ondanks herhaalde verzoeken het verantwoordingsformulier in te sturen, het verleende pgb over genoemde periode niet heeft verantwoord. Voorts heeft het Zorgkantoor bij dit besluit het als gevolg van het op nihil vastgestelde pgb, de onverschuldigd betaalde voorschotten tot een bedrag van € 9.218,11 van de zoon van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij beschikking van 25 oktober 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de zoon en tot bewindvoerder [naam bewindvoerder] ([bewindvoerder]) benoemd.
1.4.
Bij brief van 21 januari 2014 heeft appellant als beweerdelijk gemachtigde van zijn zoon bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en een overzicht bijgevoegd van de bedragen die hij aan zorg voor zijn zoon heeft besteed. Hij verzoekt het Zorgkantoor alsnog met deze bedragen rekening te houden. Volgens appellant had het Zorgkantoor de betreffende correspondentie niet naar zijn zoon moeten sturen omdat zijn zoon een verstandelijke beperking heeft. De correspondentie had aan hem moeten worden gericht, omdat hij toen de bewindvoerder van zijn zoon was.
1.5.
Bij brief van 25 februari 2014 heeft het Zorgkantoor appellant verzocht om een kopie van het bewijs van bewindvoering over de periode van 25 september 2012 tot en met
25 oktober 2013 in te leveren. Appellant heeft het Zorgkantoor bericht niet (meer) over dat bewijs te beschikken.
1.6.
Bij besluit van 24 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar vanwege niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het maken van bezwaar de bewindvoerder van zijn zoon was. Op dat moment was [bewindvoerder] reeds tot bewindvoerder benoemd. Appellant is zelf geen belanghebbende bij het primaire besluit, zodat het door hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is. Daarnaast is het bezwaar te laat ingediend en is van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat zijn zoon niet wist dat de Stichting [naam stichting] het hier aan de orde zijnde verantwoordingsformulier niet had ingeleverd, maar dat er wel bewijs is dat het geld is overgemaakt naar [naam afdeling] van de Stichting [naam stichting].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellant bevestigd dat hij niet de bewindvoerder is geweest van zijn zoon en dat hij geen contact heeft gehad met [bewindvoerder] over het maken van het onderhavige bezwaar. Nog daargelaten dat appellant geen belanghebbende was bij het primaire besluit en niet bevoegd was om namens zijn zoon bezwaar te maken tegen het primaire besluit, geldt dat het bezwaar te laat is ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken, zodat het bezwaar reeds hierom niet-ontvankelijk is. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en N.R. Docter en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) I.G.A.H. Toma

CVG