ECLI:NL:CRVB:2016:256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatregel bijstandsverlaging wegens niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Brielle, waarbij haar bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) werd verlaagd. Appellante ontving sinds 1 juli 2012 bijstand en heeft in 2013 een stage en een uitzendovereenkomst gehad bij een bedrijf. Na een evaluatiegesprek en het niet naleven van de bedrijfsreglementen, waaronder het dragen van een piercing en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens werktijd, heeft het college besloten haar bijstand met 100% te verlagen voor de duur van één maand. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Ze heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij ze aanvoert dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en dat haar gedrag niet verwijtbaar is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college op basis van de WWB en de Verordening handhaving, maatregelen en boeten WWB 2013 gerechtigd was om de bijstand te verlagen. De Raad oordeelt dat appellante verwijtbaar heeft gehandeld door zich niet aan de voorwaarden te houden die aan haar uitzendovereenkomst waren verbonden. De Raad bevestigt dat er sprake was van een concreet werkaanbod en dat appellante door haar houding tijdens een sollicitatiegesprek niet voor bemiddeling in aanmerking kwam. De hoger beroepen van appellante worden afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.