ECLI:NL:CRVB:2016:2542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beleid omtrent vergoeding van woon-werkverkeer voor rechterlijke ambtenaren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een rechterlijke ambtenaar tegen het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland. De ambtenaar, appellante, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder dat de kosten van haar woon-werkverkeer per trein op basis van eerste klas in rekening bracht. De Raad oordeelde dat het gevoerde beleid van verweerder, dat alleen vergoeding op basis van tweede klas biedt, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft. Verweerder is gehouden tot vergoeding van de kosten van woon-werkverkeer per trein op basis van tweede klas, en kan pas overgaan tot vergoeding op basis van eerste klas als er een individuele afspraak of medische indicatie is. De Raad oordeelde dat de toepassing van een forfaitair systeem voor de berekening van de meerkosten niet ontoelaatbaar is, en dat appellante geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte standhoudt.