Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij het al eerder genoemde besluit van 29 oktober 2012 ongegrond verklaard.
.
Centrale Raad van Beroep
Op 7 juli 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van de korpschef van politie tegen een betrokkene die werkzaam was in de politieregio. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2015, waarin de rechtbank het beroep van de betrokkene tegen een besluit van de korpschef gegrond verklaarde. De korpschef had in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) de functie van de betrokkene vastgesteld, maar de betrokkene was van mening dat de motivering van het bestreden besluit niet toereikend was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was, wat leidde tot vernietiging van het besluit.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast had omgekeerd en dat de korpschef niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad stelde vast dat de omstandigheden die door de betrokkene waren aangevoerd, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die tot toepassing van de hardheidsclausule noopten. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd het besluit van 21 juli 2015 vernietigd, waarmee de korpschef in zijn standpunt werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste vaststelling van de uitgangspositie in het kader van de regelgeving en dat de hardheidsclausule niet bedoeld is om de uitgangspositie te corrigeren. De Raad concludeerde dat de motivering van de korpschef op het punt van de hardheidsclausule voldoende was, ondanks dat deze niet volledig op de persoon van de betrokkene was toegesneden. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van griffier M.S. Boomhouwer.