ECLI:NL:CRVB:2016:2530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/768 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds 5 juli 2006 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is en dat zij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld op basis van de medische informatie en de argumenten van appellante. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toereikende medische grondslag heeft voor de verwachting van herstelkansen van appellante. De Raad bevestigt dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kan worden aangemerkt, omdat er voldoende mogelijkheden voor verbetering van haar belastbaarheid bestaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door appellante ingebrachte medische informatie onvoldoende onderbouwing biedt voor haar standpunt dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af.

Uitspraak

15/768 WIA
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2014, 14/4578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2016. Appellante is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam voor 38 uur per week in de functie van assistent opticien. Appellante is op 5 juli 2006 uitgevallen met vermoeidheidsklachten, hoofdpijnklachten, misselijkheid, braken en duizeligheidsklachten.
1.2.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2008 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 juli 2008 tot 2 september 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 8 september 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 september 2009 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Naar aanleiding van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante van 14 augustus 2013 heeft medisch onderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 december 2013 vastgesteld dat de uitkering van appellante niet wijzigt. Hieraan ligt ten grondslag dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam wordt aangemerkt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij meent dat haar arbeidsongeschiktheid wel duurzaam is. Bij het besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2014, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gemotiveerd dat er nog voldoende mogelijkheden voor verbetering van appellantes belastbaarheid bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De door appellante overgelegde stukken vormen daartoe geen aanleiding, nu deze, gelet op de daarin opgenomen behandelingssuggesties, onvoldoende onderbouwing vormen van het door appellante ingenomen standpunt dat zij duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat uit die stukken is op te maken dat sprake is van ernstige klachten, reeds door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderkend.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende is meegewogen dat de arbeidsongeschiktheid reeds sinds 5 juli 2006 voortduurt en dat de klachten tot op heden onverminderd aanwezig zijn. Er is sprake van een ernstige psychische stoornis en op geen enkele wijze is gebleken dat de behandeling van haar psychische stoornis heeft geresulteerd in een verbetering van haar psychische toestand. Dit ondanks het feit dat haar behandelaar in het verleden de verwachting heeft uitgesproken dat de behandeling tot verbetering van haar toestand zou leiden. Dat de psychische toestand van appellante zal verbeteren mist dan ook een gedegen onderbouwing. In elk geval is niet aannemelijk gemaakt dat de thans voorgestelde behandeling zodanig anders is dan alle eerdere behandelingen, dat thans wel verbetering mag worden verwacht van de ernstige psychische stoornis van appellante. Deze verwachting staat bovendien haaks op het verloop van de psychische klachten van appellante tot op heden en het gegeven dat geen enkele behandeling in de afgelopen zeven jaar heeft mogen leiden tot een gunstig effect, aldus appellante.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is thans nog slechts in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante recht heeft op een
IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een toereikende grondslag vormt voor de door het Uwv uitgesproken verwachting van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellante. Aan de hand van de beschikbare informatie in het dossier, de door appellante ingebrachte medische informatie en de opgevraagde informatie bij de behandelend internist en de behandelend psychiater, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich een goed beeld kunnen vormen van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn inschatting gebaseerd op de informatie van de behandelend sector en de mogelijke medische behandelingen, gewezen op de informatie van de behandelaars en te kennen gegeven dat er een reële kans op verbetering van de belastbaarheid aanwezig is. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep berust op een concrete en deugdelijke afweging van feiten en omstandigheden betreffende appellante en is inzichtelijk gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank terecht opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat er sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, maar dat dit op zichzelf geen reden is om duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper als voorzitter en P. Vrolijk en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS