ECLI:NL:CRVB:2016:2518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die sinds 2003 bekend was met arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Appellant had zich ziek gemeld op 6 februari 2012 vanwege linker elleboog- en rugklachten, na eerder geen recht meer te hebben op een uitkering op basis van de Wet WIA. De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat appellant met ingang van 16 december 2012 weer geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 januari 2016 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en rapporten van verzekeringsartsen overgelegd. De Raad heeft de medische rapporten en de argumenten van appellant zorgvuldig gewogen. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische beperkingen van appellant en dat de door appellant ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen dan reeds in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant per 16 december 2012 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij weer in staat was om arbeid te verrichten. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.